ECLI:NL:RVS:2015:1964

Raad van State

Datum uitspraak
24 juni 2015
Publicatiedatum
24 juni 2015
Zaaknummer
201501601/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen weigering vergunning exploitatie horecabedrijf in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante], handelend onder de naam Het Bonte Huis Empire, tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland. De rechtbank had op 24 februari 2015 geoordeeld dat de burgemeester van Hoogezand-Sappemeer terecht de vergunning voor de exploitatie van een horecabedrijf had geweigerd, omdat deze exploitatie in strijd was met het geldende bestemmingsplan. De burgemeester had op 24 juni 2014 vergunning verleend voor de exploitatie van het horecabedrijf, maar na bezwaren van derden werd deze vergunning herroepen. De rechtbank verklaarde het beroep van [appellante] ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 28 mei 2015 behandeld. Tijdens de zitting werd duidelijk dat de burgemeester had vastgesteld dat de exploitatie door [appellante] intensiever was dan die van de vorige exploitant. Dit leidde tot de conclusie dat de exploitatie niet in overeenstemming was met het bestemmingsplan, dat de exploitatie van een café op de begane grond niet toestond. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de burgemeester de vergunning op basis van artikel 2:28 van de Algemene plaatselijke verordening Hoogezand-Sappemeer had moeten weigeren.

De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de wijziging van gebruik door [appellante] niet onder het overgangsrecht viel, omdat de intensivering van het gebruik een verandering van het met het bestemmingsplan strijdige gebruik met zich meebracht. De beslissing van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201501601/1/A3.
Datum uitspraak: 24 juni 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], handelend onder de naam Het Bonte Huis Empire, wonend te Veendam,
appellante,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de rechtbank) van 24 februari 2015 in zaken nrs. 15/341 en 15/465 in het geding tussen:
[appellante]
en
de burgemeester van Hoogezand-Sappemeer.
Procesverloop
Bij besluit van 24 juni 2014 heeft de burgemeester [appellante] vergunning verleend voor de exploitatie van een horecabedrijf op het adres [locatie] te Sappemeer.
Bij onderscheiden besluiten van 18 december 2014 heeft de burgemeester de door [partij] en anderen daartegen gemaakte bezwaren gegrond verklaard, dat besluit herroepen en geweigerd [appellante] vergunning te verlenen voor de exploitatie van het horecabedrijf.
Bij uitspraak van 24 februari 2015 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 mei 2015, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. J.M. Smits, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand, en de burgemeester, vertegenwoordigd door R. Top-van Houdt, werkzaam bij de Omgevingsdienst Groningen, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 2:28, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening Hoogezand-Sappemeer (hierna: de APV) is het verboden een openbare inrichting te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.
Ingevolge het tweede lid weigert de burgemeester de vergunning indien de exploitatie van de openbare inrichting in strijd is met een geldend bestemmingsplan.
Op het perceel [locatie] te Sappemeer is het bestemmingsplan ‘Woongebieden’ van de gemeente Hoogezand-Sappemeer van toepassing. Op de bij dat bestemmingsplan behorende verbeelding is het perceel aangewezen voor de bestemming ‘Horeca’ en voorzien van de aanduiding ‘horeca tot en met horecacategorie 2’.
Ingevolge artikel 1.49 van de regels van het bestemmingsplan (hierna: de planregels) wordt onder ‘Horecacategorie 1’ verstaan: Horeca waar de bedrijfsuitoefening in hoofdzaak is gericht op het verstrekken van alcoholische dranken en waar eventueel gelegenheid wordt geboden tot dansen, zoals een café, een bar en een bar-dancing, een discotheek en een nachtclub.
Ingevolge artikel 1.50 wordt onder ‘Horecacategorie 2’ verstaan: Horeca waar in hoofdzaak maaltijden en dranken en/of logies kunnen worden verstrekt, zoals een hotel/restaurant en een pension.
Ingevolge artikel 1.51 wordt onder ‘Horecacategorie 3’ verstaan: Horeca die vooral is gericht op het overdag verstrekken van in hoofdzaak alcoholvrije dranken en eenvoudige etenswaren aan met name bezoekers van overige centrumvoorzieningen, zoals ijssalons, croissanterieën, lunchrooms, snackbars, cafetaria’s en naar de aard en openingstijden daarmee gelijk te stellen horeca.
Ingevolge artikel 12.1, aanhef en onder b, zijn de voor ‘Horeca’ aangewezen gronden bestemd voor de hoofdfunctie horecacategorie 2 en 3 ter plaatse van de aanduiding ‘horeca tot en met horecacategorie 2’.
Ingevolge artikel 32.2, eerste lid, mag het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, worden voortgezet.
Ingevolge het tweede lid is het verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
2. De rechtbank heeft geoordeeld dat de burgemeester terecht op grond van artikel 2:28, tweede lid, van de APV heeft geweigerd vergunning voor de exploitatie van het horecabedrijf te verlenen, omdat de exploitatie in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat volgens de door [appellante] ingediende vergunningaanvraag op de begane grond van het desbetreffende gebouw een restaurant zal worden gedreven en op de eerste verdieping een café. Het drijven van een café is, anders dan het drijven van een restaurant, niet in overeenstemming met de ingevolge het ter plaatse van toepassing zijnde bestemmingsplan geldende bestemming. Ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan werd op de begane grond een café gedreven. Doordat [appellante] het met de bestemming strijdige gebruik naar de eerste verdieping zal verplaatsen, doet zich geen voortzetting van strijdig gebruik voor, die door het overgangsrecht van artikel 32.2 van de planregels wordt beschermd, aldus de rechtbank.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de burgemeester terecht strijd met het bestemmingsplan aanwezig heeft geacht. Zij voert daartoe aan dat de verplaatsing van het café geen planologisch relevante wijziging inhoudt en derhalve niet in de weg staat aan bescherming door het overgangsrecht. De omwisseling van functies binnen het desbetreffende gebouw leidt immers niet tot een andere ruimtelijke uitstraling van het horecabedrijf, aldus [appellante].
3.1. Ter zitting van de Afdeling heeft de burgemeester onweersproken verklaard dat het door de voorganger van [appellante] geëxploiteerde café op de begane grond van het desbetreffende gebouw een buurtcafé was, dat doorgaans slechts door een klein aantal vaste bezoekers werd bezocht. [appellante] richtte zich met het café daarentegen op jongeren uit de regio. Toezichthouders hebben ten tijde van de exploitatie door [appellante] geconstateerd dat het café door meer en jongere bezoekers dan onder de vorige exploitant werd bezocht. Voorts hebben zij geconstateerd dat in het café een draaitafel aanwezig was, waarachter een diskjockey muziek draaide, aldus hetgeen de burgemeester ter zitting van de Afdeling onweersproken heeft verklaard. [appellante] heeft ter zitting van de Afdeling verklaard dat toen het café door haar werd geëxploiteerd, meer bezoekers werden aangetrokken dan onder de vorige exploitant, alsmede dat zij door middel van reclame via sociale media bezoekers probeerde aan te trekken.
Gezien het voorgaande, is aannemelijk dat met de exploitatie door [appellante] het met het bestemmingsplan strijdige gebruik is geïntensiveerd. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 19 december 2001 in zaak nr. 200100455/1), moet een intensivering van het gebruik ook als een verandering daarvan worden aangemerkt. Aangezien zich in dit geval reeds daarom een verandering van het met het bestemmingsplan strijdige gebruik heeft voorgedaan, behoeft niet te worden ingegaan op de vraag of de verplaatsing van dat gebruik binnen het desbetreffende gebouw een verandering van gebruik met zich brengt. Nu met de verandering van het gebruik de afwijking van het bestemmingsplan naar aard en omvang niet is verkleind, heeft de rechtbank met juistheid op grond van artikel 32.2, tweede lid, van de planregels geoordeeld dat het gebruik niet wordt beschermd door het overgangsrecht van dit artikel van de planregels. Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. J.J. van Eck en mr. J.W. van de Gronden, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld-Mak, griffier.
w.g. Borman w.g. Langeveld-Mak
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2015
582.