201408861/1/A4.
Datum uitspraak: 24 juni 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats], [gemeente],
appellant,
en
het college van burgemeester en wethouders van Deventer,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 6 juni 2014 heeft het college zijn beslissing om op 3 juni 2014 wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2009 van de gemeente Deventer (hierna: de Afvalstoffenverordening) aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen spoedeisende bestuursdwang toe te passen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 91,00) voor rekening van [appellant] komen.
Bij besluit van 22 september 2014 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 mei 2015, waar het college, vertegenwoordigd door mr. A.M.M. Hutten-Bekemeier, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 4, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening kan het college aanwijzen via welk al dan niet van gemeentewege verstrekt inzamelmiddel of via welke inzamelvoorziening de inzameling van een bepaalde categorie huishoudelijke afvalstoffen ten behoeve van de gebruiker van een perceel plaatsvindt.
Ingevolge artikel 10, eerste lid, is het de gebruiker van een perceel, voor wie krachtens artikel 4, tweede lid, een inzamelmiddel of inzamelvoorziening is aangewezen, verboden de huishoudelijke afvalstoffen anders aan te bieden dan via het betreffende inzamelmiddel of de betreffende inzamelvoorziening of het betreffende brengdepot.
In het bij de Afvalstoffenverordening behorende Uitvoeringsbesluit is, voor zover hier van belang, een ondergrondse verzamelcontainer aangewezen als inzamelvoorziening als bedoeld in artikel 4, tweede lid.
2. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een huisvuilzak die op 3 juni 2014 is aangetroffen tezamen met 29 andere huisvuilzakken in de nabije omgeving van de ondergrondse container met zuilnummer 1002-2 aan de Bursestraat te Deventer. Het college is ervan uitgegaan dat [appellant] deze huisvuilzak in strijd met artikel 10, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening ter inzameling heeft aangeboden, omdat in de huisvuilzak een brief van de Belastingdienst is aangetroffen met daarop zijn naam- en adresgegevens. [appellant] heeft in beroep niet bestreden dat de huisvuilzak van hem afkomstig is.
3. [appellant] betoogt dat geen sprake was van een spoedeisend geval en het college derhalve ten onrechte spoedeisende bestuursdwang als bedoeld in artikel 5:31 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft toegepast. Daartoe voert hij aan dat een opstapeling van 30 vuilniszakken bij de ondergrondse container doet vermoeden dat het huishoudelijk afval al een tijdje niet was opgehaald. Dit is in strijd met artikel 10:21, eerste lid, van de Wet milieubeheer dat bepaalt dat het college er zorg voor draagt dat ten minste eenmaal per week de huishoudelijke afvalstoffen worden ingezameld. Voor zover wel aan de wekelijkse inzameling is voldaan, had de vuilophaaldienst de opstapeling van afval bij container 1002-2 moeten opmerken en daar eerder actie op moeten ondernemen. De trage reactie van de gemeente kan niet voor zijn rekening komen, aldus [appellant].
3.1. Het college heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat het algemene belang bij een schone openbare leefomgeving groot is en dat het een bekend gegeven is dat afval op straat ander afval aantrekt. Hierdoor wordt de vervuiling en het gevaar voor de volksgezondheid vergroot. Tegen het niet goed aanbieden van huisvuil wordt daarom streng opgetreden.
In het bestreden besluit wordt voorts vermeld dat, indien de container niet goed werkt, het de verantwoordelijkheid van [appellant] blijft om afval op de juiste wijze aan te bieden. Zijn pas is geregistreerd op meerdere containers die als uitwijkzuil functioneren en vermeld staan op het informatiebordje op de container. [appellant] diende zijn huisvuil bij deze containers aan te bieden dan wel de huisvuilzak mee terug naar huis te nemen en op een ander moment aan te bieden. In het verweerschrift heeft het college nader toegelicht dat uit onderzoek is gebleken dat container 1002-2 op 1 juni en 5 juni 2014 is geleegd. Ter zitting heeft het hieraan toegevoegd dat de container op 31 mei 2014 een foutmelding gaf en dat op 1 juni 2014 de storingsdienst is geweest. Die avond gaf de container opnieuw een storing aan. Op 5 juni 2014 is deze hersteld. De containers waarnaar kon worden uitgeweken, functioneerden gedurende deze periode wel.
3.2. Het college heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de handhaving van wettelijke voorschriften als de onderhavige inzake de inzameling van huishoudelijke afvalstoffen in de regel spoedeisend is, gezien de mogelijke overlast en vervuiling door de verspreiding van op straat geplaatste afvalstoffen als zwerfvuil. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd biedt geen grond voor het oordeel dat het college ten onrechte toepassing heeft gegeven aan artikel 5:31 van de Awb.
Het betoog faalt.
4. [appellant] betoogt verder dat de kosten verbonden aan de toepassing van bestuursdwang redelijkerwijs niet voor zijn rekening kunnen komen. Er zijn volgens hem geen extra kosten verbonden aan het ophalen van het verkeerd aangeboden huisvuil, nu de gemeente een contract heeft met de inzameldienst. Verder komen de loonkosten van de medewerker toezicht niet voor verhaal in aanmerking, omdat de werkzaamheden tot zijn normale taak behoren. Het college heeft bovendien niet vermeld wat de kosten zijn geweest van het afvoeren van het afval en welk bedrag het in totaal heeft geïnd door diverse bewoners aan te schrijven. Het is daardoor denkbaar dat het college meer vergoedingen heeft ontvangen dan het kosten heeft gemaakt. Ten slotte is het in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur om de kosten van het toepassen van bestuursdwang slechts te verhalen op de bewoners die op basis van het aangetroffen huisvuil zijn te herleiden. Dat zou betekenen dat een klein deel van de bewoners opdraait voor de volledige kosten, aldus [appellant].
4.1. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de werkelijk gemaakte kosten voor het toepassen van spoedeisende bestuursdwang variabel zijn. Daarom heeft de gemeenteraad besloten om een vast bedrag in rekening te brengen voor de kosten die in ieder geval worden gemaakt per verkeerd aangeboden huisvuilzak. Dit bedrag is niet kostendekkend.
Het college heeft in het besluit van 22 september 2014 inzicht geboden in de totstandkoming van het bedrag van € 91,00, welk bedrag blijkens het besluit is berekend per huisvuilzak. Het besluit vermeldt daarbij een bedrag van € 19,00 als kosten van de inzameldienst. Ter zitting heeft het college toegelicht dat het contract met de inzameldienst alleen het legen van de containers behelst. Indien er door de toezichthouders naast de containers huisvuil wordt aangetroffen, dan wordt de inzameldienst daarvan op de hoogte gesteld en moet deze een extra rit rijden.
4.2. In artikel 5:25 van de Awb is neergelegd dat bestuursdwang en kostenverhaal als regel samengaan. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 17 juli 2013 in zaak nr. 201201721/1/A4; www.raadvanstate.nl), kan voor het maken van een uitzondering blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling onder meer aanleiding bestaan indien de aangeschrevene van de ontstane situatie geen verwijt kan worden gemaakt en bij het ongedaan maken van de met het recht strijdige situatie het algemeen belang in die mate is betrokken, dat de kosten redelijkerwijs niet of niet geheel voor rekening van de aangeschrevene behoren te komen. Ook andere bijzondere omstandigheden kunnen het bestuursorgaan nopen tot het geheel of gedeeltelijk afzien van het kostenverhaal.
4.3. Gesteld noch gebleken is dat [appellant] ter zake van de overtreding geen verwijt kan worden gemaakt. De aangevoerde omstandigheden behoefden voor het college geen reden te zijn om geheel of gedeeltelijk van kostenverhaal af te zien. Zoals het college heeft toegelicht zijn er extra kosten gemoeid met het afvoeren van het verkeerd aangeboden afval omdat de inzameldienst extra wordt ingezet en bedragen deze per verkeerd aangeboden zak € 19,00. De kosten van de constatering op straat en het opmaken van het waarnemingsrapport door de toezichthouder behoren tot de feitelijke toepassing van de bestuursdwang en zijn derhalve mede verhaalbaar. Of het college de kosten voor de toepassing van bestuursdwang ook op de andere overtreders heeft kunnen verhalen, is voor deze procedure, waarin enkel het kostenverhaal voor de verwijdering van het door [appellant] onjuist aangeboden afval ter beoordeling staat, niet van belang. Ten aanzien van het betoog dat in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur niet op alle bewoners kosten worden verhaald, heeft het college ter zitting toegelicht dat het bij constateringen van verkeerd aangeboden huisvuil handhavend optreedt. De kosten hiervan worden uitsluitend verhaald op diegene die als overtreder kan worden aangemerkt, mits deze kan worden achterhaald. Er zijn volgens het college meerdere bewoners van de Bursestraat aangeschreven waarvan de afvalstoffen herleidbaar waren. De Afdeling ziet, mede gelet op de door [appellant] in beroep overgelegde kopieën van kostenverhaalsbeschikkingen die aan andere bewoners zijn verzonden, geen aanleiding om hieraan te twijfelen. Zoals het college voorts heeft aangegeven, betreffen de in rekening gebrachte kosten enkel de kosten met betrekking tot de desbetreffende herleidbare zak. De stelling van [appellant] dat een klein deel van de bewoners opdraait voor de volledige kosten, mist dan ook feitelijke grondslag.
Het betoog faalt.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Dekker, griffier.
w.g. Timmerman-Buck w.g. Dekker
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2015
563.