ECLI:NL:RVS:2015:195

Raad van State

Datum uitspraak
28 januari 2015
Publicatiedatum
28 januari 2015
Zaaknummer
201404544/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke rechtszaak over het uitwerkingsplan 'Overveen 2013, 1e uitwerking' en de verkeersveiligheid van de ontsluiting

In deze zaak gaat het om een beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Bloemendaal, dat op 29 april 2014 het uitwerkingsplan 'Overveen 2013, 1e uitwerking' heeft vastgesteld. Dit plan voorziet in de bouw van 27 woningen in Overveen, grenzend aan de Ernst Casimirlaan en de Jan Willem Frisolaan. Appellanten, bestaande uit bewoners van Overveen, hebben tegen dit besluit beroep ingesteld, omdat zij menen dat het plan in strijd is met de geldende bestemmingsplannen en dat de ontsluiting van het plangebied leidt tot verkeersonveilige situaties. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 7 januari 2015 behandeld. Tijdens de zitting zijn de appellanten, vertegenwoordigd door hun advocaat, en de gemeente, vertegenwoordigd door een andere advocaat, verschenen. De Afdeling heeft overwogen dat het uitwerkingsplan in overeenstemming is met de uitwerkingsregels van het bestemmingsplan en dat de verkeersveiligheid van de ontsluiting voldoende is onderbouwd door verkeerskundige rapporten. De Afdeling concludeert dat de bezwaren van de appellanten niet opwegen tegen de belangen van de gemeente en de uitvoerbaarheid van het plan. De beroepen zijn ongegrond verklaard.

Uitspraak

201404544/1/R1.
Datum uitspraak: 28 januari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1] en anderen, wonend te Overveen, gemeente Bloemendaal,
2. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] (hierna tezamen in enkelvoud: [appellant sub 2]), wonend te Overveen, gemeente Bloemendaal,
en
het college van burgemeester en wethouders van Bloemendaal,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 29 april 2014 heeft het college het uitwerkingsplan "Overveen 2013, 1e uitwerking" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 2], [appellant sub 1] en anderen en het college hebben nadere stukken ingediend.
De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Wimbledon Ontwikkeling B.V. heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 januari 2015, waar [appellant sub 2], bijgestaan door mr. S.A.J. van der Horst, advocaat te Haarlem, en de raad, vertegenwoordigd door mr. E.E. Schaake, advocaat te Den Haag, zijn verschenen. Tevens zijn daar Wimbledon Ontwikkeling, vertegenwoordigd door mr. drs. A. Kaspers, advocaat te Amsterdam, en [belanghebbenden] als partij gehoord.
Overwegingen
1. Het uitwerkingsplan betreft een uitwerking van het bestemmingsplan "Overveen 2013" (hierna: het bestemmingsplan). Het uitwerkingsplan voorziet in bouwmogelijkheden voor 27 woningen grenzend aan de Ernst Casimirlaan en de Jan Willem Frisolaan in Overveen.
2. Bij de beoordeling van een uitwerkingsplan staat voorop dat aan een uitwerkingsplicht in een bestemmingsplan gevolg dient te worden gegeven en dat daarbij de uitwerkingsregels dienen te worden toegepast. Slechts bijzondere omstandigheden kunnen ertoe leiden dat aan deze verplichting kan worden voorbijgegaan. Het voorgaande brengt met zich dat door het onherroepelijk worden van een bestemmingsplan de aanvaardbaarheid van de uit te werken bestemming in het kader van een uitwerkingsplan in beginsel als een gegeven moet worden beschouwd. Derhalve kan slechts ter beoordeling staan of de gekozen inrichting van het uitwerkingsplan in overeenstemming is met de uitwerkingsregels en een goede ruimtelijke ordening.
3. [appellant sub 1] en anderen betogen dat het uitwerkingsplan in strijd is met artikel 22, lid 22.1, aanhef en onder i, van de planregels van het bestemmingsplan, omdat daarin niet is voorzien dat het plangebied aan twee zijden op de Ernst Casimirlaan door een wijkontsluitingsweg wordt ontsloten. Het college had volgens [appellant sub 1] en anderen daarom geen uitwerkingsplan mogen vaststellen, maar een andere procedure moeten volgen om de woningbouw waarin het plan voorziet mogelijk te maken. Ook is het uitwerkingsplan wat de westelijke ontsluiting betreft in strijd met het bestemmingsplan omdat het niet overeenstemt met de uitwerkingsplicht uit het bestemmingsplan "Wimbledon", dat aan het bestemmingsplan vooraf ging. Volgens [appellant sub 1] en anderen is deze uitwerkingsplicht volgens het college, volgens de plantoelichting en volgens de uitwerkingsregels integraal overgenomen in het bestemmingsplan, zodat ook daaraan moet worden voldaan.
3.1. Het uitwerkingsplan voorziet aan de westzijde in een ontsluitingsroute via de Jan Willem Frisolaan op het westelijke deel van de Ernst Casimirlaan.
Ingevolge artikel 22, lid 22.1, onder a en d, van de planregels van het bestemmingsplan zijn de voor "Wonen - Uit te werken" aangewezen gronden bestemd voor wonen en toegangswegen en paden.
Ingevolge lid 22.2 werkt het bevoegd gezag de in lid 22.1 omschreven bestemming uit met inachtneming van de volgende regels:
[…];
i. het gebied dient aan twee zijden middels een wijkontsluitingsweg, aansluitend op de Ernst Casimirlaan, te worden ontsloten.
3.2. Niet in geschil is dat het plangebied aan de oostzijde op de Ernst Casimirlaan wordt ontsloten. Zoals de voorzieningenrechter in zijn uitspraak van 16 juli 2014 in zaak nr. 201404544/2/R1 heeft overwogen wordt het plangebied aan de westzijde ontsloten via de Jan Willem Frisolaan die uitkomt op de Ernst Casimirlaan. Het gedeelte van de Jan Willem Frisolaan waarover de ontsluiting loopt, maakt deel uit van de gronden die in het bestemmingsplan de bestemming "Wonen - Uit te werken" hadden. De grens van het gebied waarop de uitwerkingsplicht ziet, ligt op de plaats waar de ontsluitingsweg uitkomt op de Ernst Casimirlaan. Dit betekent dat het gebied waarop de uitwerkingsplicht ziet, wordt ontsloten op de Ernst Casimirlaan.
De Afdeling overweegt voorts dat nu het bestemmingsplan het bestemmingsplan "Wimbledon" heeft vervangen aan dat bestemmingsplan geen betekenis meer toekomt. [appellant sub 1] en anderen hebben geen beroep ingesteld tegen het bestemmingsplan, zodat daar van uitgegaan moet worden. Zoals hiervoor onder 1 is overwogen staat voorop dat aan een uitwerkingsplicht in een bestemmingsplan gevolg dient te worden gegeven en dat daarbij de uitwerkingsregels dienen te worden toegepast. Uit de uitwerkingsplicht uit artikel 22 van het bestemmingsplan volgt niet dat deze één op één uit het voorheen geldende bestemmingsplan "Wimbledon" is overgenomen. Dat in de plantoelichting van het bestemmingsplan staat vermeld dat de voorwaarden voor de uitwerkingsplicht direct in het bestemmingsplan zijn vertaald doet daaraan niet af, reeds omdat de plantoelichting geen deel uitmaakt van het bestemmingsplan zodat daaraan geen bindende betekenis toekomt. Wat betreft de brief van het college van 27 mei 2013 overweegt de Afdeling dat de daarin opgenomen toezegging van het college ziet op het bestemmingsplan. Nog afgezien van het hiervoor overwogene omtrent de toepassing van de uitwerkingsregels, geldt dat in het algemeen geen rechten kunnen worden ontleend aan toezeggingen die zijn gedaan door niet ter zake beslissingsbevoegden. De bevoegdheid tot het vaststellen van een bestemmingsplan berust niet bij het college, maar bij de raad.
De Afdeling ziet in hetgeen [appellant sub 1] en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het uitwerkingsplan in strijd met artikel 22, lid 22, aanhef en onder i, van de planregels van het bestemmingsplan is vastgesteld.
Het betoog faalt.
4. [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] betogen dat de westelijke ontsluiting van het plangebied tot een verkeersonveilige situatie leidt. [appellant sub 2] betoogt dat daardoor het verlaten van zijn perceel gevaarlijker wordt, omdat de voorziene weg te smal is om ook een stoep te creëren. Ook vreest hij dat hij zijn garage niet meer zal kunnen bereiken en dat laden en lossen voor zijn woning niet goed meer mogelijk zal zijn. Voorts wijst [appellant sub 2] erop dat bij het realiseren van een uitrit voor het tegenover zijn woning gelegen appartementencomplex een gevaarlijk kruispunt zal ontstaan. Ook zijn de vele haakse bochten volgens hem onveilig. Vrachtverkeer zal moeten keren omdat de bochtstraal te klein is voor dergelijke voertuigen. De verkeersonderzoeken kunnen het plan op dit punt niet onderbouwen, omdat daarin geen rekening is gehouden met de haakse bochten, vrachtverkeer en bussen en het parkeren in de straat. Ook zijn de gehanteerde verkeersintensiteiten te laag, omdat daarin verkeer van de parkeerplaats bij het appartementencomplex en van de nog te bouwen woning op de hoek met Jan Willem Frisolaan niet is meegenomen. [appellant sub 2] wijst op het door hem ingediende rapport "Bestemmingsplan Wimbledon Overveen, second opinion verkeersvariant(en)" van 20 augustus 2014 door VMC Verkeerskundige (hierna: het rapport van VMC). [appellant sub 1] en anderen betogen voorts dat de westelijke ontsluiting te smal is voor hulpdiensten.
4.1. Het college stelt zich op het standpunt dat de verkeersonderzoeken, te weten het rapport "Bestemmingsplan Wimbledon te Overveen Verkeerskundig onderzoek" van 15 mei 2013 door Goudappel Coffeng (hierna: het eerste rapport van Goudappel Coffeng) , het rapport "Bestemmingsplan Wimbledon te Overveen Verkeerskundig onderzoek" van 4 februari 2014 door Goudappel Coffeng (hierna: het tweede rapport van Goudappel Coffeng) en het rapport "Verkeersonderzoek Park Wimbledon Overveen" van 2 december 2013 door Mobycon (hierna: het rapport van Mobycon), aantonen dat de westelijke ontsluiting voldoet aan de verkeersveiligheidseisen. Ook wijst het college op de reacties van Mobycon en Goudappel Coffeng op het rapport van VMC. Het college wijst er voorts op dat hij een principebesluit heeft genomen om bij de openstelling van de wegen voor het verkeer te besluiten dat de verkeerslus eenrichtingsverkeer voor personenauto’s wordt, ingaand richting het plangebied. Ook heeft het college zich uitgesproken voor een inrijverbod voor vrachtverkeer. Het college stelt dat hij naast de verkeerskundige aspecten ook rekening heeft gehouden met de totale uitvoerbaarheid van het plan.
4.2. In het eerste en tweede rapport van Goudappel Coffeng zijn de resultaten weergegeven van het onderzoek naar het aantal verkeersbewegingen als gevolg van het plan. Het tweede rapport van Goudappel Coffeng gaat uit van een verwachte verkeersverdeling van 40% via de westzijde en 60% via de oostzijde van de Ernst Casimirlaan. In het rapport wordt geconcludeerd dat het plan voorziet in een verkeersveilige ontsluiting voor hulpdiensten en dat alle wegen voldoende breed zijn voor een hulpverleningsvoertuig. In beide rapporten van Goudappel Coffeng wordt overeenkomstig het rapport "Kerncijfers parkeren en verkeersgeneratie" van het CROW een norm van maximaal 1000 motorvoertuigen per etmaal voor een woonstraat of woonerf gehanteerd.
In het rapport van Mobycon staat dat de verkeerskundige voorkeursvariant naast tweerichtingsverkeer via de oostelijke zijde van de Ernst Casimirlaan éénrichtingsverkeer via een rechtstreeks doorgetrokken westelijke Ernst Casimirlaan heeft. Ook staat er dat er zeven ontsluitingsvarianten, waaronder de gekozen variant, redelijk of hoger scoren.
In het rapport van VMC staat dat de westelijke ontsluiting van het plangebied in de vorm van een lus niet de meest logische en optimale optie is. Wat betreft de verkeersveiligheid worden in het rapport knelpunten gesignaleerd, onder meer dat het deel van de Jan Willem Frisolaan dat langs het perceel van [appellant sub 2] loopt te smal is voor een volwaardige en verkeersveilige ontsluiting, dat ter plaatse alleen eenrichtingsverkeer mogelijk is, dat een inrijverbod voor vrachtverkeer nodig is en dat de maximumsnelheid 15 km per uur moet zijn zoals op een woonerf. Voorts staat er dat de manoeuvreerruimte voor brandweerwagens beperkt is, omdat gebruik gemaakt moet worden van woonpercelen. Ook wordt in het rapport erop gewezen dat de westelijke ontsluiting niet de sfeer van een woonomgeving heeft doordat er geen erftoegangen direct aan de weg liggen, waardoor automobilisten het als een doorgang zullen ervaren en een hogere snelheid zullen aanhouden en minder aandacht voor fietsers en voetgangers zullen hebben. Een inrichting als fietsstraat is volgens het rapport niet wenselijk. Ook zal de ontsluiting in de vorm van een lus de sfeer en leefomgeving aantasten, aldus het rapport van VMC.
Het college heeft in reactie op het rapport van VMC het rapport "Reactie op adviesrapport VMC betreffende bestemmingsplan Wimbledon" van 5 september 2014 door Mobycon (hierna: de reactie van Mobycon) overgelegd. Daarin staat dat in het rapport van VMC niet staat dat gebruik gemaakt is van wetgeving of de objectieve landelijk geaccepteerde CROW-richtlijnen. Voorts staat er dat de sfeer van een woonomgeving geen minimumeis is volgens de CROW-richtlijnen voor een woonerf. De conclusies die in het rapport van VMC daaraan worden verbonden zijn een mening, aldus de reactie van Mobycon. Ook zal volgens de reactie van Mobycon niet harder dan 15 km per uur gereden kunnen worden door de haakse bochten en de lengte van de weg van ongeveer 30 m. Wat betreft het manoeuvreren van brandweerwagens staat er dat geen particulier terrein nodig is en dat brandweerwagens korter zijn dan vrachtverkeer. In de reactie van Mobycon wordt geconcludeerd dat het rapport van VMC geen aanleiding geeft om het standpunt over de ontsluiting aan te passen.
In het rapport "Reactienota beroepschrift" van 6 oktober 2014 door Goudappel Coffeng (hierna: de reactie van Goudappel Coffeng) staat dat de lus als fietsstraat ingericht kan worden, waarbij de positie van fietsers en voetgangers niet tot problemen zal leiden. Ook hulpverleningsvoertuigen zullen van de ontsluiting gebruik kunnen maken. De conclusie is dat de ontsluiting door de lus tot een verkeersveilige situatie zal leiden.
4.3. Wat betreft het betoog dat van het eerste en tweede rapport van Goudappel Coffeng niet uitgegaan kan worden, overweegt de Afdeling als volgt. In het eerste en tweede rapport van Goudappel Coffeng staat dat de verkeersgeneratie van de zes appartementen is meegenomen. Ook staat er dat de planologische bouwmogelijkheden in de verkeersintensiteiten zijn betrokken. Voorts staat in beide rapporten dat van belang is dat de boogstralen voldoende afmeting hebben, zodat de aanwezigheid van haakse bochten is bezien. In het tweede rapport van Goudappel Coffeng, dat als aanvulling op het eerste rapport moet worden gezien, staat de verkeersintensiteit genoemd van de bevoorrading van de winkels aan de Bloemendaalseweg en van het halen en brengen van mensen van en naar Heliomare, zodat ook het vrachtverkeer en bussen in de verkeersintensiteiten zijn betrokken. In het rapport van Mobycon is de invloed van de verschillende ontsluitingsvarianten, waaronder van de gekozen variant, op het parkeren bezien. In hetgeen [appellant sub 2] en [appellant sub 1] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet van de verkeersrapporten heeft mogen uitgaan.
4.4. Uit de verkeersrapporten volgt dat de met het uitwerkingsplan mogelijk gemaakte ontsluiting van het plangebied verkeersveilig is, als de lus zal worden ingericht als een woonerf waar eenrichtingsverkeer geldt en vrachtverkeer niet is toegestaan. Het college heeft ter zitting toegelicht dat hij de verkeersbesluiten voor het eenrichtingsverkeer en het inrijverbod voor vrachtverkeer zal nemen en dat de lus het karakter zal krijgen van een woonerf. Hetgeen in het rapport van VMC als knelpunt is gesignaleerd wordt daarmee weggenomen. Daarbij betrekt de Afdeling dat in de reactie van Mobycon en de reactie van Goudappel Coffeng de vrees dat verkeersonveiligheid zal ontstaan wegens het ontbreken van een sfeer van een woonomgeving en dat onvoldoende ruimte voor hulpdiensten zal bestaan afdoende zijn weersproken. Hoewel het uitwerkingsplan tot een toename van het verkeer zal leiden tot ongeveer 49 motorvoertuigen per etmaal, heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze toename niet zodanig zal zijn dat hij het plan niet in redelijkheid heeft kunnen vaststellen. Daarbij betrekt de Afdeling dat de toename van het aantal verkeersbewegingen volgens de verkeersrapporten ruim onder het door de CROW-normen aanbevolen maximum van 1000 motorvoertuigen per etmaal voor een woonerf blijft. Ook zal op de lus vanwege de bochten, de korte afstanden daartussen en de inrichting met het karakter van een woonerf niet hard gereden kunnen worden. Eveneens acht de Afdeling van belang dat de aanrijroute voor [appellant sub 2] om zijn garage te bereiken zal veranderen, maar dat deze op een verkeersveilige wijze bereikbaar blijft. Gelet op het voorgaande heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de ontsluiting waarin het plan voorziet niet zal leiden tot een verkeerskundig onaanvaardbare situatie.
Het betoog faalt.
5. [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] betogen voorts dat de wijze van ontsluiting geen goede ruimtelijke ordening is, omdat deze niet past in de wijk en niet de meest praktische oplossing is. Financiële motieven hebben volgens hen ten onrechte de overhand gekregen. Volgens [appellant sub 1] en anderen zijn de belangen van de omwonenden onvoldoende meegewogen.
5.1. Het college stelt zich op het standpunt dat hij voor de lus heeft gekozen vanwege onder meer de totale uitvoerbaarheid van het plan. Hij wijst erop dat de ontwikkelaar geprobeerd heeft de gronden die nodig zouden zijn voor een rechtstreekse ontsluiting op de westelijke Ernst Casimirlaan te verwerven, maar dat geen overeenstemming is bereikt. Het college zet het instrument van onteigening slechts als uiterste redmiddel in en acht dit in dit geval niet aangewezen, omdat een aanvaardbaar alternatief voor de ontsluiting bestaat.
5.2. In de niet onderbouwde stelling dat de wijze van ontsluiting niet in de wijk past ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de wijze waarop het plan ontsloten wordt passend is. Evenmin ziet de Afdeling aanleiding voor dit oordeel in de stelling dat de belangen van omwonenden onvoldoende zijn meegewogen, nu het college verschillende verkeerskundige onderzoeken heeft laten uitvoeren naar de wijze van ontsluiting en ook overigens niet is gebleken dat de belangen van de omwonenden niet in de besluitvorming zijn betrokken. Nu het college ingevolge artikel 3.1.6, eerste lid, aanhef en onder f, van het Besluit ruimtelijke ordening inzicht dient te geven in de uitvoerbaarheid van het plan, heeft het college de financiële uitvoerbaarheid terecht in de besluitvorming betrokken. Het college heeft aan het belang van de financiële uitvoerbaarheid in redelijkheid een zwaarder gewicht kunnen toekennen dan aan het belang van [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] bij een rechtdoorgaande aansluiting op de westelijke Ernst Casimirlaan, nu niet is gebleken dat de gekozen wijze van ontsluiting verkeerskundig en ook anderszins niet ruimtelijk aanvaardbaar is. Dat het college heeft toegezegd dat hij de verkoop van de gronden die voor een rechtdoorgaande ontsluiting nodig zijn zal bevorderen en dat hij omwonenden heeft verzocht een plan voor de verkeersregeling bij een rechtstreekse ontsluiting te bedenken, houdt niet in dat hij heeft toegezegd dat hij een uitwerkingsplan zal vaststellen met een rechtdoorgaande ontsluiting op het westelijke deel van de Ernst Casimirlaan.
Het betoog faalt.
6. Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woning van [appellant sub 2] betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat het college bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan.
Het betoog faalt.
7. Borderding betoogt dat het college alternatieven voor de gekozen wijze van ontsluiting onvoldoende in zijn besluitvorming heeft betrokken.
Het college heeft met het rapport van Mobycon 25 varianten voor de ontsluiting van het plan bezien. Gelet daarop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college de voor- en nadelen van alternatieven voor de ontsluiting onvoldoende in zijn besluitvorming heeft betrokken.
Het betoog faalt.
8. [appellant sub 1] en anderen betogen voorts dat in de uitspraak van de voorzieningenrechter op hun verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening onvoldoende op hun gronden is ingegaan. Tevens betogen zij dat bij de verkoop van de percelen Jan Willem Frisolaan 9a en 15 onvoldoende rekening is gehouden met de mogelijkheid een rechtdoorgaande ontsluiting op het westelijke deel van de Ernst Casimirlaan te creëren. En voorts betogen zij dat de besluitvorming van het gemeentebestuur van Bloemendaal in zijn algemeenheid onzorgvuldig plaatsvindt.
De Afdeling overweegt dat in deze procedure het besluit tot vaststelling van het uitwerkingsplan voorligt en dat uitsluitend dit besluit aan de orde kan komen.
Het betoog faalt.
9. De Afdeling ziet geen aanleiding het verzoek van [appellant sub 2] om de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak als deskundige te benoemen in te willigen, omdat zij zich op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting voldoende geïnformeerd acht.
10. Gelet op het voorgaande zijn de beroepen ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. G. van der Wiel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Y. Verhage, griffier.
w.g. Van der Wiel w.g. Verhage
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2015
655.