201404737/1/R1.
Datum uitspraak: 28 januari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Tussenuitspraak met toepassing van artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State (hierna: WRvS) in het geding tussen:
[appellant], wonend te Rijsenhout, gemeente Haarlemmermeer,
en
de raad van de gemeente Haarlemmermeer,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 13 maart 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Rijsenhout en omgeving" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 januari 2015, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.J. Smaling, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand, en de raad, vertegenwoordigd door mr. J. Oosterhof, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 46, zesde lid, van de WRvS kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
3. Het bestemmingsplan voorziet in een actuele planologische regeling voor onder meer het perceel [locatie 1] te Rijsenhout, waar [appellant] woont.
4. [appellant] betoogt dat het bijgebouw op zijn perceel ten onrechte niet als zodanig is bestemd. Hij wijst erop dat voor het bijgebouw omgevingsvergunningen zijn verleend, zodat het ook als zodanig bestemd had moeten worden. Nu de raad voor het perceel [locatie 2] het daar aanwezige bijgebouw wel als zodanig heeft bestemd, doet [appellant] een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Ook wijst hij erop dat de raad in strijd met hetgeen in de nota van zienswijzen staat geen aanduiding aan het bijgebouw heeft toegekend.
4.1. Aan het perceel van [appellant] is de bestemming "Wonen" toegekend. Ter plaatse van het bijgebouw is geen bouwvlak aanwezig.
Ingevolge artikel 29, lid 29.2.1, aanhef en onder k, van de planregels geldt voor het bouwen van gebouwen dat op de gronden buiten het bouwvlak de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen niet meer mag zijn dan de gezamenlijke oppervlakte van bestaande bouwwerken met inachtneming van de bestaande lengte, breedte, goot- en bouwhoogte per gebouw.
4.2. De Afdeling overweegt dat niet in geschil is dat het bijgebouw op het perceel van [appellant] een bestaand gebouw is. Gelet op artikel 29, lid 29.2.1, aanhef en onder k, van de planregels is het bijgebouw als zodanig bestemd. Anders dan [appellant] ter zitting heeft betoogd is het overgangsrecht daarop niet van toepassing. Evenmin bestaat noodzaak een aanduiding aan de gronden voor het bijgebouw toe te kennen.
Het betoog van [appellant] mist feitelijke grondslag.
5. [appellant] betoogt voorts dat het bouwvlak ten onrechte is verkleind ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan en dat de goot- en bouwhoogte ten onrechte zijn verlaagd, omdat zijn woning daardoor niet geheel als zodanig is bestemd.
5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de wijziging van de omvang van het bouwvlak volgt uit de ambtshalve wijziging van de verbeelding, die in het vaststellingsbesluit is omschreven als "het aanpassen van de goot- en bouwhoogte naar 4 respectievelijk 9 meter voor het merendeel van de adressen Heermanswet, Aalsmeerderweg, Rijshornstraat, Aarbergerweg en Den Adelszwet." Wat de goot- en bouwhoogte betreft erkent de raad dat deze onjuist zijn.
5.2. Aan het bouwvlak voor het perceel van [appellant] is de aanduiding "maximum goothoogte 4 m en maximum bouwhoogte 9 m" toegekend.
Ingevolge artikel 29, lid 29.2.1, aanhef en onder g, van de planregels geldt voor het bouwen van gebouwen dat de met deze aanduiding aangegeven maximale goot- en bouwhoogte zijn toegestaan.
5.3. Wat betreft de goot- en bouwhoogte overweegt de Afdeling dat, nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit wat betreft dit onderdeel niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.
Het betoog slaagt.
5.4. In het ontwerpbestemmingsplan was aan de gronden voor de woning en de garage een bouwvlak toegekend. Op de verbeelding van het bestemmingsplan is het bouwvlak verkleind tot uitsluitend de gronden voor de woning.
Anders dan de raad stelt staat in het vaststellingsbesluit niet dat de omvang van het bouwvlak voor het perceel [locatie 1] is gewijzigd ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan. Dit is daaruit evenmin te begrijpen, nu de door de raad aangehaalde omschrijving van de wijziging beperkt is tot de toegestane goot- en bouwhoogte en op andere adressen ziet. Tot de wijziging van de omvang van het bouwvlak voor het perceel [locatie 1] op de verbeelding heeft de raad derhalve niet besloten. Omdat de verbeelding niet overeenstemt met het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan, ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit op dit punt in strijd met de rechtszekerheid is vastgesteld.
Het betoog slaagt.
6. De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding de raad op te dragen de gebreken in het bestreden besluit te herstellen, zonder dat daarbij toepassing behoeft te worden gegeven aan afdeling 3.4 van de Awb. Daartoe zal de Afdeling een termijn stellen.
De raad dient daartoe met inachtneming van overweging 4.3 een planregeling vast te stellen ingevolge waarvan de woning op het perceel [locatie 1] wat de goot- en bouwhoogte betreft als zodanig is bestemd. Tevens dient de raad met inachtneming van overweging 4.4 een planregeling vast te stellen ingevolge waarvan duidelijk is wat de omvang is van het bouwvlak op het perceel [locatie 1].
7. In de einduitspraak zullen de overige beroepsgronden van [appellant] worden besproken. Tevens zal in de einduitspraak worden beslist over de proceskosten en de vergoeding van het betaalde griffierecht.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
draagt de raad van de gemeente Haarlemmermeer op om binnen 12 weken na verzending van deze uitspraak:
- met inachtneming van overweging 5 de daar omschreven gebreken te herstellen, en;
- de Afdeling de uitkomst mede te delen en wijziging van het besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.
Aldus vastgesteld door mr. G. van der Wiel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Y. Verhage, griffier.
w.g. Van der Wiel w.g. Verhage
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2015
655.