ECLI:NL:RVS:2015:1929

Raad van State

Datum uitspraak
12 juni 2015
Publicatiedatum
17 juni 2015
Zaaknummer
201502681/2/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van bestemmingsplan 'Buitengebied Haaksbergen' wegens strijd met Omgevingsverordening Overijssel

Op 12 juni 2015 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak tussen het college van gedeputeerde staten van Overijssel en de raad van de gemeente Haaksbergen. Het college had beroep ingesteld tegen het besluit van de raad van 2 juli 2013, waarbij het bestemmingsplan 'Buitengebied Haaksbergen' was vastgesteld. Het college verzocht om een voorlopige voorziening, omdat de bestemming 'Wonen' voor bepaalde gronden in strijd zou zijn met de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening Overijssel 2009.

Tijdens de zitting op 2 juni 2015 werd het verzoek behandeld. De voorzieningenrechter oordeelde dat het college van gedeputeerde staten terecht betoogde dat de bestemmingen voor de recreatiewoningen niet in overeenstemming waren met de geldende regelgeving. De voorzieningenrechter wees op eerdere uitspraken die de reactieve aanwijzing van het college hadden vernietigd en concludeerde dat er geen spoedeisend belang was aangetoond door de raad en de bewoners.

De voorzieningenrechter schorste het besluit van de raad van de gemeente Haaksbergen voor de plandelen met de bestemming 'Wonen' ter plaatse van verschillende adressen, waaronder Bosweg 3a-Z en Porikweg 13-Z. Tevens werd de raad gelast om het griffierecht aan het college van gedeputeerde staten te vergoeden. De uitspraak benadrukt de noodzaak van naleving van de Omgevingsverordening en de rol van de voorzieningenrechter in het treffen van voorlopige voorzieningen in bestuursrechtelijke geschillen.

Uitspraak

201502681/2/R1.
Datum uitspraak: 12 juni 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)) in het geding tussen:
het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
verzoeker,
en
de raad van de gemeente Haaksbergen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 2 juli 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied Haaksbergen" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft het college van gedeputeerde staten beroep ingesteld.
Het college van gedeputeerde staten heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
[twaalf personen] (hierna: de bewoners) hebben, daartoe in de gelegenheid gesteld, een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 2 juni 2015, waar het college van gedeputeerde staten, vertegenwoordigd door mr. A. van Maurik, werkzaam bij de provincie, en de raad, vertegenwoordigd door ing. J.A. Janssen, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting [partij A], vertegenwoordigd door [gemachtigde], [partijen B], vertegenwoordigd door [gemachtigden], als partij gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het college van gedeputeerde staten stelt in beroep dat de bestemming "Wonen", die is toegekend aan de gronden ter plaatse van de woningen van de bewoners, in strijd is met de Omgevingsvisie Overijssel en de Omgevingsverordening Overijssel 2009.
3. Bij uitspraak van 18 februari 2015, in zaak nr. 201308561/1/R1 heeft de Afdeling uitspraak gedaan op de beroepen van onder meer de bewoners tegen het besluit van het college van gedeputeerde staten tot het geven van een reactieve aanwijzing met betrekking het bestemmingsplan, voor zover het betreft de plandelen die zien op hun woningen. De Afdeling heeft in die uitspraak de reactieve aanwijzing vernietigd. De bewoners en de raad betogen onder verwijzing naar het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 31 mei 2012, nr. 50208/06, Esertas tegen Litouwen (www.echr.co.int), dat om die reden sprake is van een res iudicata en dat artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) zich er om die reden tegen verzet dat voor de tweede maal een procedure wordt gevoerd met betrekking tot de vraag of de toegekende bestemmingen in strijd zijn met de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening.
3.1. De vraag of zich strijd voordoet met artikel 6 van het EVRM, leent zich niet voor beantwoording in deze procedure. De voorzieningenrechter is evenwel voorshands van oordeel dat niet evident is dat daarvan sprake is. In de uitspraak van de Afdeling van 18 februari 2015 is immers geen inhoudelijk oordeel gegeven over de beroepsgrond van de bewoners dat de toegekende bestemmingen niet in strijd zijn met de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om het verzoek van het college van gedeputeerde staten om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen reeds vanwege het betoog van de bewoners en de raad dat sprake zou zijn van strijd met artikel 6 van het EVRM.
4. Het college van gedeputeerde staten betoogt dat de bestemming "Wonen" die is toegekend aan negen recreatiewoningen in het plangebied in strijd is met artikel 2.12.4, tweede lid, van de Omgevingsverordening. In het bijzonder zijn deze recreatiewoningen niet gelegen in een dorpsrandgebied, aldus het college van gedeputeerde staten.
5. De raad en de bewoners betogen dat geen sprake is van een spoedeisend belang, omdat niet is gebleken van concrete bouw- of verbouwplannen. Volgens hen kan het college van gedeputeerde staten desgewenst een nieuw verzoek doen als toch een aanvraag om omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen wordt gedaan en het college van gedeputeerde staten hiermee bekend raakt. Het gaat de voorzieningenrechter echter te ver om in een geval als dit, waar het negen verschillende locaties in het buitengebied betreft, van het college van gedeputeerde staten te verwachten aanvragen om omgevingsvergunning in het plangebied in de gaten te houden. Daarbij is van belang dat het de vraag is hoe het college van gedeputeerde staten tijdig op de hoogte raakt van dergelijke aanvragen.
6. Ingevolge artikel 2.12.4, eerste lid, van de Omgevingsverordening, voorzien bestemmingsplannen niet in wijziging van geldende bestemmingsplannen waarbij aan een recreatiewoning die op enig moment als zodanig is gebouwd, een woonbestemming wordt toegekend.
Ingevolge het tweede lid kan in afwijking van het bepaalde in het eerste lid aan recreatiewoningen een woonbestemming worden toegekend als de recreatiewoningen staan in stads- en dorpsrandgebieden voor zover het niet gaat om gebieden die zijn aangewezen als ecologische hoofdstructuur en Nationaal Landschap.
7. De raad en de bewoners stellen zich op het standpunt dat Bosweg 3a-Z, Porikweg 13-Z en Porikweg 13a-Z zijn gelegen in een dorpsrandgebied.
8. Wat betreft Vloedsteegweg 1-Z heeft de raad ter zitting erkend dat deze woning niet is gelegen in een dorpsrandgebied als bedoeld in artikel 2.12.4, tweede lid, van de Omgevingsverordening. Wel is deze volgens de raad gelegen in de nabijheid van een concentratie van woonbestemmingen. Dat was het criterium dat het college van gedeputeerde staten volgens de raad hanteerde ten tijde van de voorbereiding van het bestemmingsplan. Deze omstandigheid, wat daar ook van zij, kan er naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet aan af doen dat de bestemming "Wonen" voor Vloedsteegweg 1-Z niet voldoet aan artikel 2.12.4, tweede lid, van de Omgevingsverordening, zoals dat luidde ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan.
9. Het college van gedeputeerde staten heeft ter zitting toegelicht dat het bij de beantwoording van de vraag of deze woningen zijn gelegen in een dorpsrandgebied vooral waarde heeft gehecht aan de grote afstand van de respectievelijke woningen tot de dichtstbijzijnde dorpsrand en aan de omstandigheid dat uit de Structuurvisie Haaksbergen 2030, vastgesteld door de raad op 17 december 2013 (hierna: Structuurvisie), voor de betrokken gronden niet blijkt van plannen die er toe leiden dat deze binnen 10 tot 20 jaar tot de bebouwde kom zullen behoren.
9.1. Voor zover [partij A] zich ter zitting op het standpunt heeft gesteld dat de stadsrand van Enschede zich volgens de provincie uitstrekt tot een strook van 3 km buiten de bebouwde kom, overweegt de voorzieningenrechter dat het college van gedeputeerde staten ter zitting terecht heeft betoogd dat de omgeving van Enschede niet vergelijkbaar is met het buitengebied van het dorp Buurse in de gemeente Haaksbergen.
9.2. Bosweg 3a-Z ligt op ongeveer 400 m ten oosten van de dorpsrand van Buurse. Porikweg 13-Z en 13a-Z bevinden zich op een afstand van 400 m tot 700 m ten westen van de dorpsrand van Buurse. De voorzieningenrechter is met het college van gedeputeerde staten van oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat deze afstanden zo klein zijn dat deze recreatiewoningen nog tot de dorpsrand van Buurse kunnen worden gerekend. De voorzieningenrechter wijst in dit verband op de uitspraak van de Afdeling van 18 juli 2012 in zaak nr. 201100701/1/R2. In die uitspraak heeft de Afdeling geoordeeld dat een stringente uitleg van het begrip dorpsrandgebied mogelijk is doordat noch in de Omgevingsvisie noch in de Omgevingsverordening een definitie is opgenomen, en een lokale afweging door het college van gedeputeerde staten van belang wordt geacht. De voorzieningenrechter ziet in het door de raad aangevoerde thans geen aanleiding voor een minder strenge uitleg.
De raad heeft verder niet weersproken dat de Structuurvisie er niet in voorziet dat deze gronden op termijn zullen behoren tot de bebouwde kom van Buurse. Het college van gedeputeerde staten heeft derhalve terecht betoogd dat ook de Structuurvisie geen aanleiding biedt voor het oordeel dat deze woningen in een dorpsrandgebied liggen.
De omstandigheid dat de woningen aan de Porikweg behoren tot het buurtschap Porik leidt niet tot een ander oordeel. De voorzieningenrechter acht het standpunt van het college van gedeputeerde staten dat het niet wenselijk is om een buurtschap in het buitengebied als zodanig aan te merken als dorpsrandgebied niet onredelijk. Dit zou immers afbreuk doen aan een stringente uitleg van het begrip dorpsrandgebied.
Gelet hierop is de bestemming "Wonen" voor Bosweg 3a-Z, Porikweg 13-Z en Porikweg 13a-Z in strijd met het bepaalde in artikel 2.12.4, tweede lid, van de Omgevingsverordening.
10. Wat betreft de woningen gelegen aan de Broekheurnerweg 27a-Z, Broekheurnerweg 29-Z, Broekheurnerweg 96-Z (thans: Bosweg 2a-Z), Meijersgaardenweg 23-Z en Stendermolenweg 3-Z is niet in geschil dat deze niet zijn gelegen in een dorpsrandgebied. De raad heeft aan deze recreatiewoningen niettemin de bestemming "Wonen" toegekend, omdat volgens de raad sprake is van bijzondere omstandigheden. Ook wat betreft Porikweg 13-Z en Porikweg 13a-Z doen zich volgens de raad bijzondere omstandigheden voor, die nopen tot afwijking van het provinciale beleid.
10.1. De voorzieningenrechter stelt vast dat artikel 12.2.4. van de Omgevingsverordening geen beleidsregel betreft als bedoeld in artikel 4:81 van de Awb, maar een algemeen verbindend voorschrift, vastgesteld op grond van artikel 4.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro). Afwijken daarvan kan ingevolge artikel 4.1a van de Wro alleen als door het college van gedeputeerde staten een ontheffing is verleend, mits de Omgevingsverordening die mogelijkheid biedt. In dit geval biedt de Omgevingsverordening die mogelijkheid niet en is geen ontheffing verleend. Wat derhalve ook zij van de gestelde bijzondere omstandigheden, dit doet er niet aan af dat de raad ter plaatse van de in overweging 10 genoemde recreatiewoningen de bestemming "Wonen" heeft toegekend in strijd met artikel 2.12.4. van de Omgevingsverordening.
11. Gelet op het voorgaande bestaat, om onomkeerbare gevolgen te voorkomen, aanleiding voor het treffen voor de na te melden voorlopige voorziening.
12. Wat betreft het college van gedeputeerde staten is van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen niet gebleken. Wat betreft de bewoners bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, reeds vanwege het feit dat het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening wordt toegewezen.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Haaksbergen van 2 juli 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied Haaksbergen", voor zover het betreft de plandelen met de bestemming "Wonen" ter plaatse van Bosweg 3a-Z, Vloedsteegweg 1-Z, Porikweg 13-Z, Porikweg 13a-Z, Broekheurnerweg 27a-Z, Broekheurnerweg 29-Z, Broekheurnerweg 96-Z (thans: Bosweg 2a-Z), Meijersgaardenweg 23-Z en Stendermolenweg 3-Z;
II. gelast dat de raad van de gemeente Haaksbergen aan het college van gedeputeerde staten van Overijssel het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 331,00 (zegge: driehonderdeenendertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. B.C. Bošnjaković, griffier.
w.g. Van Ettekoven w.g. Bošnjaković
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2015