201501089/2/A1.
Datum uitspraak: 10 juni 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoeker A], [verzoeker B] en [verzoeker C] (hierna: [verzoeker A] en anderen), wonend te Haarsteeg, gemeente Heusden,
verzoekers,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 23 december 2014 in zaak nr. 14/2888 in het geding tussen:
[verzoeker A] en anderen
En
het college van burgemeester en wethouders van Heusden.
Procesverloop
Bij besluit van 1 april 2014 heeft het college [verzoeker A] en anderen onder oplegging van bestuursdwang gelast om binnen zes weken na verzending van het besluit het bouwwerk op het perceel [locatie 1] te Heusden (hierna: het perceel) geheel te slopen. Bij dit besluit heeft het college tevens de besluiten van 15 december 1998, strekkende tot het slopen van, of het treffen van voorzieningen aan het bouwwerk op het perceel, en van 7 mei 2003, eveneens strekkende tot het treffen van voorzieningen aan het bouwwerk op het perceel, ingetrokken.
Bij besluit van 15 juli 2014 heeft het college het door [verzoeker A] en anderen daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 4 september 2014 heeft het college medegedeeld tot uitvoering van de last over te zullen gaan. Daarbij is [verzoeker A] en anderen een termijn van drie weken gegeven om alsnog zelf aan de last te voldoen.
Bij besluit van 28 oktober 2014 heeft het college het door [verzoeker A] en anderen daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 december 2014 heeft de rechtbank de door [verzoeker A] en anderen daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben [verzoeker A] en anderen hoger beroep ingesteld. Zij hebben tevens de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
[verzoeker A] en anderen hebben nadere stukken ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 21 mei 2015, waar [verzoeker A] en [verzoeker B], en het college, vertegenwoordigd door mr. A. Verwijs, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Niet betwist is dat het college op 17 november 2014 uitvoering heeft gegeven aan de last onder bestuursdwang, en aldus het bouwwerk op het perceel heeft gesloopt. Het besluit van 15 juli 2014 is dus reeds uitgevoerd.
3. Het verzoek strekt ertoe:
- een verstekvonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 22 april 2015, met zaak nr. C/01/290255/HAZA15-141, hangende de hoger beroepsprocedure met zaak nr. 201501089/1/A1, te schorsen;
- het aan de uitspraak van de rechtbank van 30 december 2014 (lees:
23 december 2014), met zaak nr. SHE 14/2888, onderliggende besluit van 15 juli 2014, met kenmerk 00389926, te schorsen;
- de gemeente Heusden onder oplegging van een last onder dwangsom te gelasten tot het ontruimen van de woning [locatie 2];
- de gemeente Heusden onder oplegging van een last onder bestuursdwang te gelasten een fundering voor een zelfstandige buitenmuur voor de woning [locatie 2] te bouwen;
- de gemeente Heusden te veroordelen in de proceskosten en tot terugbetaling van het betaalde griffierecht.
Ter onderbouwing van hun verzoek hebben [verzoeker A] en anderen ter zitting aangevoerd dat zij wel aan de last hadden willen voldoen door het bouwwerk op het perceel te slopen, maar dat zij dan ook willen bouwen. Zij krijgen echter noch een vergunning om te bouwen, noch een vergunning om te slopen van het college, aldus [verzoeker A] en anderen. Verder voeren zij aan dat het uitvoeren van de last door het college tot een onveilige situatie heeft geleid. Volgens hen is daardoor gevaar voor instorting van de voormalige scheidingsmuur met de woning [locatie 2] ontstaan.
4. Ten aanzien van het verzoek, voor zover dat betrekking heeft op het hiervoor onder 3, eerste aandachtsstreepje, vermelde, overweegt de voorzieningenrechter dat de gevraagde voorlopige voorziening betrekking moet hebben op het in de hoofdzaak bestreden besluit. Dat is niet het geval.
Dit verzoek vertoont geen samenhang met het besluit van 15 juli 2014, zodat het verzoek in zoverre moet worden afgewezen.
Ten aanzien van het verzoek, voor zover betrekking hebbend op het hiervoor onder 3, tweede aandachtsstreepje, vermelde, overweegt de voorzieningenrechter dat belang ontbreekt om de gevraagde voorziening te treffen. Het besluit van 15 juli 2014 is immers al uitgevoerd.
Ten aanzien van het verzoek, voor zover betrekking hebbend op het hiervoor onder 3, derde en vierde aandachtsstreepje, vermelde, overweegt de voorzieningenrechter dat het verzoek ook in zoverre niet voor toewijzing in aanmerking komt, reeds omdat naar voorlopig oordeel de rechtbank terecht geen aanleiding heeft gevonden voor het oordeel dat, zoals Schreuder en anderen stellen, door het uitvoeren van de last door het college, ter plaatse een onveilige situatie is ontstaan. Daarbij heeft de rechtbank terecht in aanmerking genomen dat [verzoeker A] en anderen deze stelling niet met een deskundigenrapport hebben onderbouwd. Het college heeft aan het besluit tot oplegging van de last onder bestuursdwang daarentegen wel een deskundigenrapport ten grondslag gelegd, waarin tevens aandacht is besteed aan de gevolgen van het slopen van het bouwwerk op het perceel voor de desbetreffende woningscheidende wand.
5. Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. D.L. Bolleboom, griffier.
w.g. Borman w.g. Bolleboom
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 juni 2015
641.