201503550/2/R6.
Datum uitspraak: 8 juni 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te Werkhoven, gemeente Bunnik,
verzoeker,
en
de raad van de gemeente Bunnik,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 5 maart 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "Land van Kemp" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 2 juni 2015, waar [verzoeker], en de raad, vertegenwoordigd door ir. I. Houtsma, werkzaam voor Houtsma advies in ruimtelijke ontwikkeling, en ing. M. Balkema, werkzaam voor de gemeente, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid BAM Woningbouw B.V., vertegenwoordigd door ing. P.C. van Leeuwen Msc, mr. H.J. Tijsen en ing. J.J.P. Bosch, allen werkzaam voor BAM.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het bestemmingsplan voorziet in 63 nieuwe woningen op het zogenoemde Land van Kemp. [verzoeker] woont aan de [locatie], direct grenzend aan plangebied dat nu nog onbebouwd is. Hij richt zich tegen het gehele bestemmingsplan. Hij verzoekt om schorsing om onomkeerbare gevolgen van inwerkingtreding van het bestemmingsplan te voorkomen.
3. De voorzieningenrechter verwacht dat de Afdeling in de hoofdzaak de beroepsgrond, dat wat betreft de nieuwe woningen niet wordt voldaan aan de richtafstanden die in de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering" zijn opgenomen met betrekking tot een bestaand landbouwmechanisatiebedrijf, sportvelden en een multifunctionele accommodatie (hierna: MFA), buiten beschouwing zal laten gelet op de relativiteitstoets neergelegd in artikel 8:69a van de Awb. De voorzieningenrechter verwijst hiertoe naar de uitspraak van 19 januari 2011 in zaak nr. 201006426/1/R2.
Hetzelfde geldt voor de beroepsgrond over de bodemverontreiniging.
De voorzieningenrechter verwacht niet dat de Afdeling in de hoofdzaak mee zal gaan in het betoog van [verzoeker] dat artikel 8:69a van de Awb hem niet kan worden tegengeworpen, omdat het niet voldoen aan genoemde richtafstanden dan wel de aanwezigheid van bodemverontreiniging zal kunnen leiden tot schadeclaims door de nieuwe bewoners bij de gemeente, waarvoor hij als belastingbetaler mede zal opdraaien. De Wet ruimtelijke ordening noch de Wet bodembescherming strekken immers tot bescherming van het financiële belang van [verzoeker] als belastingbetaler.
4. [verzoeker] betoogt dat het bestemmingsplan niet voorziet in voldoende parkeerplaatsen.
4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de Nota Parkeernormen 2008 is toegepast. Hieruit volgt dat 118 parkeerplaatsen nodig zijn. Deze worden deels gerealiseerd op eigen terrein en voor het overige geconcentreerd op twee plekken in de openbare ruimte, aldus de raad.
4.2. De Nota Parkeernormen 2008 is gebaseerd op de kencijfers van het CROW. In de enkele stelling dat had moeten worden uitgegaan van twee parkeerplaatsen per woning, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet van de Nota Parkeernormen 2008 had mogen uitgaan. Naar voorlopig oordeel voorziet het plan in voldoende parkeerplaatsen voor de parkeerbehoefte van de bewoners van de nieuwe woningen. Wat betreft de situatie buiten het plangebied heeft de raad aannemelijk gemaakt dat thans voldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn ten behoeve van de bestaande sportvelden en de MFA, mede gelet op een nabijgelegen braakliggend stuk grond dat op drukke dagen wordt gebruikt als overloopterrein. Gelet hierop is de vrees van verzoeker dat de nieuwe openbare parkeerplaatsen zullen worden gebruikt door bezoekers van de sportvelden of de MFA niet gefundeerd.
5. [verzoeker] vreest voor onveilige situaties op de smalle [locatie] als de langsparkeerplaatsen daar vaker worden gebruikt.
5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de [locatie] breed genoeg is om het toekomstig aantal verkeersbewegingen te kunnen verwerken. Dat bij het passeren van landbouwvoertuigen soms gebruik zal moeten worden gemaakt van de berm, acht de raad aanvaardbaar.
5.2. In de plantoelichting staat dat de [locatie] is ingericht als erftoegangsweg binnen de bebouwde kom. Daarbij past een verkeersintensiteit van maximaal 6.000 motorvoertuigen per etmaal. Met de nieuwbouw op het Land van Kemp neemt de verkeersintensiteit toe tot circa 2.000 motorvoertuigen per etmaal. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat moet worden gevreesd voor onveilige situaties op de [locatie]. In dat verband is voorts van belang dat in de nota van zienswijzen is toegezegd dat de verkeerssituatie op de [locatie] in het eerste half jaar na de oplevering van de wijk zal worden gemonitord en dat zo nodig maatregelen worden getroffen.
6. Voor zover [verzoeker] vreest voor wateroverlast als gevolg van de verhoging van het peil, overweegt de voorzieningenrechter dat met het besluit van het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden van 18 februari 2015 het peil juist is verlaagd. Het nieuwe peil vloeit voort uit dit besluit. Dit besluit is niet genomen om verwezenlijking van het bestemmingsplan mogelijk te maken.
Voor zover [verzoeker] er op heeft gewezen dat volgens de toelichting op het bestemmingsplan nog 355 m2 aan waterberging moet worden gevonden, overweegt de voorzieningenrechter dat ter zitting door de raad en BAM is toegelicht dat deze inmiddels is gevonden in het peilgebied en dat de gemeente de benodigde gronden zal verwerven.
7. [verzoeker] stelt dat niet is voldaan aan de norm voor openbaar groen die is gesteld in de Nota Ruimte van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu (hierna: VROM) uit 2004.
7.1. De raad stelt zich op het standpunt dat deze norm niet is toegepast. De raad heeft het plan als geheel stedenbouwkundig beoordeeld. Voorts wordt de nieuwe woonwijk ook aan de zijde van de [locatie] groen vormgegeven, aldus de raad.
7.2. De voorzieningenrechter stelt voorop dat de raad niet was en is gebonden aan de Nota Ruimte van de minister van VROM, reeds omdat de Nota Ruimte niet meer geldt. Ter zitting is door BAM verder toegelicht dat langs het talud van de watergang langs de [locatie] door BAM een groene invulling wordt gerealiseerd door middel van planten, struiken en bomen. Dit blijkt ook uit het beeldkwaliteitplan dat is gevoegd als bijlage bij de plantoelichting. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat wordt voorzien in voldoende groen om ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat tot stand te brengen, ook voor de daartegenover gelegen bestaande woningen aan de [locatie], waaronder de woning van [verzoeker].
8. Naar verwachting van de voorzieningenrechter zal het beroep van [verzoeker] in de hoofdzaak niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding het verzoek af te wijzen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. B.C. Bošnjaković, griffier.
w.g. Van Ettekoven w.g. Bošnjaković
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 juni 2015
410.