201407252/1/R2.
Datum uitspraak: 17 juni 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant] en anderen, allen wonend te Wezep, gemeente Oldebroek,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Oldebroek (hierna: de raad),
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 10 juli 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Wezep, Stationsweg" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft RVG Wezep B.V. een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] en anderen en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 mei 2015, waar [appellant] en anderen, vertegenwoordigd door [appellant], en de raad, vertegenwoordigd door M. Emming en S.F. Herder, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting RVG Wezep B.V., vertegenwoordigd door R.P. de Gruyter en W.E. van Ravenswaai, als partij gehoord.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in de bouw van 31 grondgebonden woningen en 15 appartementen met bijbehorende voorzieningen.
3. [appellant] en anderen richten zich in beroep tegen het plan voor zover daarmee een verkeersontsluiting voor de nieuwe woningen via de Wortelakker en aansluitend de Bietenakker mogelijk wordt gemaakt. Zij betogen dat de verkeersontsluiting in het plan leidt tot concentratie van extra verkeer van de nieuwe woningen op een bestaand fietspad en bestaande woonstraten en ten koste gaat van de verkeersveiligheid. Volgens hen zijn er alternatieven om het verkeer sneller te ontsluiten naar een hogere wegcategorie. Die zijn onvoldoende onderzocht, aldus [appellant] en anderen.
3.1. Ingevolge artikel 4, lid 4.1, van de planregels zijn de voor "Verkeer" aangewezen gronden bestemd voor:
a. groenvoorzieningen;
b. paden, pleinen, straten en wegen;
c. tuinen ten behoeve van aangrenzende woningen;
d. parkeervoorzieningen;
[…]
Blijkens de verbeelding vinden de in het plan met de bestemming "Verkeer" aangewezen gronden aansluiting op de bestaande straten Bietenakker, Wortelakker en Vlasakker. Blijkens de plantoelichting is beoogd de in het plan voorziene woningen als volgt te ontsluiten. Een deel van de in het plan voorziene woningen wordt in noordwestelijke richting ontsloten via de Bietenakker en aansluitend de Bovenheigraaf. Daarnaast wordt een deel van de woningen ontsloten via de Wortelakker en aansluitend respectievelijk de Bietenakker en de Bovenheigraaf. Voorts wordt een deel van de in het plan voorziene woningen in zuidwestelijke richting ontsloten via de Vlasakker en aansluitend respectievelijk de Boekweitakker en de Oude Keizersweg. Ten slotte wordt een deel van de in het plan voorziene appartementen direct ontsloten via de Stationsweg.
3.2. In de plantoelichting staat dat het aantal verkeersbewegingen van en naar het plangebied door verwezenlijking van het plan toeneemt.
Ten behoeve van het plan is onderzoek verricht naar de voorziene verkeersontsluiting via de Wortelakker en aansluitend de Bietenakker. De resultaten van het onderzoek zijn neergelegd in een memo van
BVA Verkeersadviezen van 22 mei 2014. Daarin is uiteengezet dat de bestaande straten waarop de ontsluiting zal plaatsvinden voldoende capaciteit hebben om de extra verkeersbewegingen die de in het plan voorziene woningen met zich mee brengen op te vangen, nu de toename van de verkeersintensiteit ter plaatse beperkt zal zijn.
Hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd biedt geen aanleiding voor het oordeel dat het voormeld onderzoek zodanige onjuistheden bevat dat de raad zich daarop niet heeft kunnen baseren. Het geeft evenmin grond voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de in het plan voorziene ontsluiting niet tot verkeersonveilige situaties leidt op de straten waarop de ontsluiting van het plangebied is voorzien. De Afdeling betrekt daarbij dat het desbetreffende gebied een woonerf is waar een maximum snelheid van 15 km/uur geldt.
Met betrekking tot het betoog van [appellant] en anderen dat de raad alternatieve ontsluitingen onvoldoende heeft onderzocht, wordt overwogen dat de raad bij de keuze van de bestemming een afweging dient te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsvrijheid. De voor- en nadelen van die alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen. De raad heeft zich blijkens onder meer de Zienswijzennota op het standpunt gesteld dat de ontsluiting van het hele plangebied op de Stationsweg onveilig is omdat deze weg een drukke doorgaande route is, de door [appellant] en anderen genoemde rechtstreekse ontsluiting van het plangebied aan de zuidkant via de Boekweitakker onveilig is omdat het verkeer daar dan uitkomt in de bocht van die weg en de permanente ontsluiting via de Bovenheigraaf niet mogelijk is, omdat de verkeersintensiteit hoog is, de vlotte doorstroming van het verkeer zou worden belemmerd en deze ontsluiting op te korte afstand van de kruising met de Stationsweg zou zijn gelegen, hetgeen onwenselijk is vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid. Hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd biedt geen aanleiding voor het oordeel dat de raad gelet op het vorenstaande niet in redelijkheid bij afweging van alle betrokken belangen de in het plan voorziene ontsluiting heeft kunnen verkiezen boven de door [appellant] en anderen genoemde alternatieven.
Het betoog faalt.
4. [appellant] en anderen betogen voorts dat in het plan onvoldoende parkeerplaatsen zijn voorzien om de toename van de parkeerdruk op te vangen en de verdeling van parkeerplaatsen in het plangebied niet evenwichtig is, nu in het noordwestelijke en zuidelijke deel van het plangebied te weinig parkeerplaatsen en in het midden van het plangebied te veel parkeerplaatsen zijn voorzien.
4.1. De raad is voor de berekening van het in het plan benodigde aantal parkeerplaatsen uitgegaan van de parkeerkengetallen zoals die door de CROW worden gehanteerd. De raad verwijst ter onderbouwing daarvan voorts naar voormeld memo van BVA Verkeersadviezen.
Daarin staat dat voor koopwoningen in "weinig stedelijk gebied" en in "rest bebouwde kom" moet worden uitgegaan van minimaal 1,6 parkeerplaatsen per woning. Voor appartementen in het middensegment bedraagt deze waarde 1,5 parkeerplaatsen per woning en voor het goedkope segment 1,2 parkeerplaatsen per woning, aldus BVA Verkeersadviezen. Als voor de voorziene tussen- en hoekwoningen wordt uitgegaan van 1,6 parkeerplaatsen per woning en voor appartementen het midden wordt gehouden tussen het middensegment en het goedkope segment en derhalve wordt gerekend met 1,35 parkeerplaatsen per woning, dan zijn volgens BVA Verkeersadviezen voor de nieuwe woningen minimaal 70 parkeerplaatsen nodig. Hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de raad aldus het aantal benodigde parkeerplaatsen ten behoeve van de in het plan voorziene woningen onjuist heeft vastgesteld en dat deze parkeerplekken niet binnen de gronden met de bestemming "Verkeer" kunnen worden verwezenlijkt. Het geeft evenmin aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat in het plan is voorzien in voldoende parkeergelegenheid.
Voor zover [appellant] en anderen betogen dat de verdeling van parkeerplaatsen over het plangebied niet evenwichtig is, omdat het plan erin voorziet dat het grootste deel van de in het plan voorziene parkeerplaatsen in het centrale deel van het plangebied zal worden gerealiseerd, wordt overwogen dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat door de in het plan voorziene verdeling van parkeerplaatsen geen onaanvaardbare parkeerhinder valt te verwachten. Daarbij is van belang dat het plan erin voorziet dat - zoals ook is aangegeven in het voormeld memo - voor alle in het plan voorziene woningen binnen het plangebied voldoende parkeergelegenheid op loopafstand kan worden gerealiseerd.
Het betoog faalt.
5. [appellant] en anderen voeren verder aan dat met een beperkte groep omwonenden afspraken zijn gemaakt over de verkoop van grond door de gemeente en het vooraf regelen van planschade. Er is volgens hen sprake van ongelijke behandeling van omwonenden, nu deze afspraken alleen met een selecte groep omwonenden zijn gemaakt. In dit kader valt het volgens [appellant] en anderen niet uit te leggen dat de bewoner van het aan het plangebied grenzende perceel [locatie] geen grond van de gemeente over kan nemen voor één euro ten behoeve van de vergroting van de tuin en een aantal omwonenden verderop wel. Voorts hebben de compenserende afspraken ertoe geleid dat alternatieve ontsluitingen in het plan onmogelijk zijn gemaakt, aldus [appellant] en anderen.
5.1. Hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd over de verkoop van grond door de gemeente aan een aantal omwonenden heeft geen betrekking op het plan, maar betreft een privaatrechtelijke kwestie. Voor zover [appellant] en anderen hebben beoogd aan te voeren dat een aantal omwonenden vooraf een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening is toegekend terwijl dat ten aanzien van andere omwonenden in gelijke omstandigheden is nagelaten, wordt overwogen dat een aanvraag om een zodanige tegemoetkoming een afzonderlijke procedure betreft met eigen rechtsbeschermingsmogelijkheden. Nu in de onderhavige procedure uitsluitend het plan ter beoordeling voorligt, kan dit betoog reeds daarom niet slagen.
Voor zover [appellant] en anderen beogen te betogen dat door privaatrechtelijke afspraken alternatieve ontsluitingen niet meer mogelijk waren, wordt onder verwijzing naar rechtsoverweging 3.3 overwogen dat hetgeen zij aanvoeren geen aanleiding geeft voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid de in het plan voorziene ontsluiting via de Wortelakker en aansluitend de Bietenakker heeft kunnen verkiezen boven de door [appellant] en anderen genoemde alternatieven.
Het betoog faalt.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Taal, griffier.
w.g. Michiels w.g. Taal
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 juni 2015
325-823.