201311798/2/R1.
Datum uitspraak: 17 juni 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1] en anderen, allen wonend te Haaksbergen,
2. [appellant sub 2], wonend te Haaksbergen,
en
de raad van de gemeente Haaksbergen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 30 oktober 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Haaksbergen-Dorp, herziening Goorsestraat 72a" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid GroenRijk B.V. heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant sub 1] en anderen hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 september 2014, waar de raad, vertegenwoordigd door H.M. Heukels, werkzaam bij de gemeente, is verschenen. Voorts is ter zitting GroenRijk B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigden], als partij gehoord.
Bij tussenuitspraak van 5 november 2014, nr. 201311798/1/R1, heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 16 weken na de verzending van deze tussenuitspraak de daarin omschreven gebreken in het besluit van 30 oktober 2013 te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.
Bij brief van 23 februari 2015 heeft de raad naar voren gebracht dat bij besluit van 9 februari 2015 het bestemmingsplan gewijzigd is vastgesteld teneinde de gebreken die in de tussenuitspraak zijn genoemd te herstellen.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft [appellant sub 2] een zienswijze naar voren gebracht.
De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Het beroep van [appellant sub 1] en anderen
Het besluit van 30 oktober 2013
1. In de tussenuitspraak heeft de Afdeling geoordeeld dat wat betreft de vrees van [appellant sub 1] en anderen voor aantasting van hun uitzicht en privacy en hun vrees voor geluidoverlast als gevolg van het plan, van belang is dat het plan beoogt te voorzien in de verplichting dat het inrichtingsplan wat betreft de geluidwal en groenzone wordt uitgevoerd en in stand gehouden. De Afdeling heeft in dit verband vastgesteld dat bijlage 1 "Inrichtingsplan" (hierna: Inrichtingsplan), anders dan in de planregels is vermeld, geen deel uitmaakt van het plan. De raad heeft ter zitting medegedeeld dat het Inrichtingsplan per abuis niet als bijlage bij de planregels is opgenomen. Gelet op hetgeen is overwogen in de tussenuitspraak ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit wat betreft dit onderdeel niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. Het besluit is in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
Het besluit van 9 februari 2015
2. De Afdeling heeft de raad in de tussenuitspraak de opdracht gegeven het gebrek te herstellen door het Inrichtingsplan bij de planregels op te nemen dan wel het besluit in zoverre te wijzigen door vaststelling van een andere planregeling. Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de raad het besluit van 9 februari 2015 genomen waarbij het plan gewijzigd is vastgesteld. In dit plan is het Inrichtingsplan als bijlage bij de planregels opgenomen.
3. De Afdeling heeft voorts geoordeeld dat hetgeen [appellant sub 1] en anderen met betrekking tot hun uitzicht en privacy en ten aanzien van geluidoverlast hebben aangevoerd, net als hun verwijzing naar waardevermindering van hun woningen, gelet op de samenhang met het geconstateerde gebrek, in de einduitspraak zal worden beoordeeld.
4. Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van Awb heeft het bezwaar of beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
Het besluit van 9 februari 2015 is een wijzigingsbesluit en ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb onderdeel van dit geding. Het beroep van [appellant sub 1] en anderen is van rechtswege gericht tegen dit besluit.
5. [appellant sub 1] en anderen kunnen zich niet verenigen met het plandeel met de bestemming "Detailhandel". [appellant sub 1] en anderen betogen dat hun uitzicht en privacy worden aangetast. [appellant sub 1] en anderen wijzen er in dit verband op dat de bebouwing 15 m dichter bij hun woningen aan de Zilverschoon 13 en 15 komt te liggen. Zij wijzen voorts op de omstandigheid dat de aarden wal 1 m wordt opgeschoven als gevolg waarvan er meer geluidoverlast valt te verwachten. Volgens [appellant sub 1] en anderen leidt het bestreden plandeel tevens tot waardevermindering van hun woningen.
5.1. Op de verbeelding is ter plaatse van de in geding zijnde gronden de bestemming "Detailhandel", de functieaanduiding "detailhandel perifeer" en gedeeltelijk de aanduiding "maximum bouwhoogte (m): 10" opgenomen.
Ingevolge artikel 3, lid 3.2.2, van de planregels gelden voor bedrijfsgebouwen de volgende regels:
a. bedrijfsgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
b. de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding "maximum bouwhoogte (m)" is aangegeven.
Ingevolge lid 3.2.3 gelden voor bijbehorende bouwwerken de volgende regels:
a. De bouwhoogte bedraagt maximaal 4 m.
b. De goothoogte bedraagt maximaal 4 m.
Ingevolge lid 3.4, onder a, sub 1, geldt met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken dat het gebruik overeenkomstig de bestemming uitsluitend toelaatbaar is indien het Inrichtingsplan wat betreft de geluidwal en groenzone wordt uitgevoerd en in stand gehouden.
5.2. Uit het Inrichtingsplan volgt dat een geluidwal met een hoogte van 2 m gesitueerd is tussen het pand op de Goorsestraat 72a en de woningen van [appellant sub 1] en anderen.
5.3. Het bestemmingsplan voorziet in een detailhandelbestemming op een afstand van ongeveer 15 m van de dichtstbij staande woning van [appellant sub 1] en anderen. Niet in geschil is dat ter plaatse van het bestreden plandeel reeds een tuincentrum is gevestigd. Het realiseren van de geluidwal is thans opgenomen als voorwaardelijke verplichting in artikel 3, lid 3.4, onder a, sub 1, van de planregels. Voorts is niet aannemelijk geworden dat door het opschuiven van de aarden wal ten opzichte van hetgeen thans aanwezig is de geluidoverlast toe zal nemen. De Afdeling overweegt dat gelet op de voorwaardelijke verplichting om de geluidwal te realiseren en in stand te houden niet aannemelijk is geworden dat de geluidhinder ter plaatse van [appellant sub 1] en anderen onaanvaardbaar zal zijn.
Het bestemmingsplan voorziet in een bouwhoogte van 4 m op een afstand van ongeveer 15 m en in een bouwhoogte van maximaal 10 m op een afstand van ongeveer 40 m van de woningen van [appellant sub 1] en anderen. Niet is uit te sluiten dat het uitzicht door de voorziene ontwikkeling zal verminderen. [appellant sub 1] en anderen hebben gelet op de afstand en bouwhoogte echter niet aannemelijk gemaakt dat het bestemmingsplan leidt tot een aanzienlijke vermindering van het uitzicht. De Afdeling betrekt hierbij dat in de ruimtelijke ordening geen blijvend recht op een vrij uitzicht bestaat.
Niet is uit te sluiten dat door het verwezenlijken van de voorziene ontwikkeling van dit tuincentrum de privacy van [appellant sub 1] en anderen ten opzichte van de bestaande situatie zal verminderen. Met de geluidwal kunnen de gevolgen voor de privacy van [appellant sub 1] en anderen worden ondervangen. Gelet hierop, daarbij in aanmerking genomen dat de ontwikkeling is voorzien in een stedelijke omgeving, alsmede gelet op de afstand van 15 m van de woningen tot het plangebied, is de Afdeling van oordeel dat de raad deze mate van vermindering van de privacy niet onaanvaardbaar heeft hoeven achten.
Gelet op het voorgaande kan niet worden geoordeeld dat de raad in de gevolgen die het plan heeft voor het woon- en leefklimaat van [appellant sub 1] en anderen aanleiding had moeten zien het plan niet vast te stellen.
Het betoog faalt.
5.4. [appellant sub 1] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van hun woningen zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan.
Het betoog faalt.
Het beroep van [appellant sub 2]
Het besluit van 30 oktober 2013
6. In de tussenuitspraak heeft de Afdeling geoordeeld dat de raad geen inzicht heeft gegeven in de aanvaardbaarheid in regionaal verband van de in het plan voorziene ontwikkeling met het oog op artikel 3.1.6, tweede lid, aanhef en onder a, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro). Gelet op hetgeen is overwogen in de tussenuitspraak ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd aanleiding voor het oordeel dat het besluit is genomen in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, aanhef en onder a, van het Bro.
Het besluit van 9 februari 2015
7. De Afdeling heeft de raad in de tussenuitspraak de opdracht gegeven het gebrek te herstellen door het besluit te wijzigen, dan wel alsnog toereikend te motiveren dat het plan in overeenstemming is met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro. Indien niet kan worden gemotiveerd dat het plan in overeenstemming is met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro dan dient de raad het besluit in zoverre te wijzigen door vaststelling van een andere planregeling.
8. De raad heeft bij besluit van 9 februari 2015 een nieuw besluit genomen waarbij het bestemmingsplan gewijzigd is vastgesteld. Hieraan voorafgaand heeft de raad onderzoek verricht naar de wijze waarop de voorziene ontwikkeling zich tot de actuele regionale behoefte verhoudt.
9. Het besluit van 9 februari 2015 is een wijzigingsbesluit en ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb onderdeel van dit geding. Het beroep van [appellant sub 2] is van rechtswege gericht tegen dit besluit.
10. [appellant sub 2] betoogt dat de door de raad verrichtte onderzoeken ondeugdelijk zijn. In dit kader voert hij aan dat het rapport "Ruimte en behoefte Haaksbergen voor tuinbranche en dhz" van 9 december 2014 opgesteld door I&O research (hierna: rapport) en het rapport "Second opinion t.a.v. planinitiatief Goorsestraat 72a Haaksbergen" van 30 januari 2015 opgesteld door IXIN Vastgoed, ruimte & retail (hierna: Second opinion) bij het berekenen van de behoefte ten onrechte de sector dier en tuin als één sector in het onderzoek hebben betrokken. [appellant sub 2] betoogt voorts dat in deze rapporten ten onrechte geen rekening is gehouden met internetverkoop. Voorts betoogt [appellant sub 2] dat het aantal m² winkelvloeroppervlakte (hierna: wvo) voor dier- en dierbenodigdheden in de regio niet op de juiste wijze in beeld is gebracht omdat niet het aantal m² wvo is geteld, maar is berekend. Hij voert in dit kader aan dat uit zijn eigen schatting blijkt dat het aantal m² wvo voor dier- en dierbenodigdheden in de regio groter is dan het aantal m² wvo waar in de rapporten van wordt uitgegaan.
10.1. De raad stelt dat de voorziene ontwikkeling voldoet aan artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro. De raad licht toe dat hij naar aanleiding van de Second opinion het maximale wvo heeft teruggebracht naar 6000 m2 wvo en het desbetreffende plandeel niet meer bestemd heeft voor het gebruik als bouwmarkt.
10.2. Op de verbeelding is ter plaatse van de in geding zijnde gronden de bestemming "Detailhandel" opgenomen.
Ingevolge lid 1.31, onder a, is een tuincentrum grootschalige al dan niet geheel overdekte (detail-)handel met een breed aanbod aan "levende en niet-levende" huis- en tuingerelateerde artikelgroepen in het basisassortiment (bestaande uit (tuin-)planten en bomen, (snij-)bloemen en (kamer-)planten, bloembollen en zaden, (tuin)meubelen, potterie, tuingereedschappen, tuinverlichting, barbecues, terras(open)haarden, decoratie buitenhuis en binnenhuis (sfeer, interieur en cadeau), kleine huisdieren en dierbenodigdheden, materiaal t.b.v. tuinaanleg en -onderhoud, werkkleding en -schoeisel om in de tuin te werken, seizoensartikelen, zoals voor kerst en pasen).
Ingevolge artikel 3, lid 3.1.1, zijn de gronden aangewezen voor "Detailhandel" bestemd voor tuincentrum […].
Ingevolge lid 3.2.2, aanhef en onder c, geldt voor bedrijfsgebouwen dat het wvo maximaal 6000 m² bedraagt.
10.3. In de Second opinion staat dat het categoriseren van het aanbod plant en dier in Haaksbergen lastig is te duiden. Met betrekking tot aanbieders van diervoeding valt op dat veelal sprake is van nevenassortiment en dat deze aanbieders niet tot de reguliere detailhandel toebehoren. In totaal wordt in deze rapportage gerekend met een totaalomvang van het aanbod van 5200 m2 wvo voor de categorie "plant en dier".
Om de vraagkant inzichtelijk te krijgen, zo staat in de Second opinion, wordt veelal een koopstromenonderzoek als bron voor gegevens over binding en toevloeiing gebruikt. Een dergelijk onderzoek is voor de provincie Overijssel in 2010 gedaan en geeft een indicatie van het koopgedrag. In de regiorapportage "Koopstromenonderzoek 2010, Provincie Overijssel" van september 2010 opgesteld door I&O Research (hierna: Koopstromenonderzoek) staat dat internet een groeiende rol in de aan- en verkoop van producten speelt.
10.4. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de Second opinion ten onrechte de sectoren dier en tuin gezamenlijk in het onderzoek heeft betrokken. Hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd geeft geen grond voor het oordeel dat hierdoor relevante gegevens niet in het onderzoek zijn betrokken.
De raad heeft zich gebaseerd op de Second opinion voor zijn standpunt over de vraag hoe de voorziene ontwikkeling zich verhoudt tot de actuele regionale behoefte. De Second opinion heeft zich voor het koopgedrag gebaseerd op het Koopstromenonderzoek. Laatstgenoemd onderzoek heeft rekening gehouden met internetverkoop. De beroepsgrond dat de Second opinion hiermee ten onrechte geen rekening heeft gehouden, mist derhalve feitelijke grondslag.
Dat het aantal m² wvo voor dier- en dierbenodigdheden in de regio in beeld kan worden gebracht door het aantal m² wvo te tellen, maakt niet dat de raad zich vanwege de wijze waarop het aantal m² wvo in de Second opinion is berekend niet op de Second opinion heeft mogen baseren. De Afdeling tekent hierbij aan dat niet het exacte aantal m² wvo en/of eventuele overcapaciteit in dit verband doorslaggevend is, maar het antwoord op de vraag of de in het plan voorziene ontwikkeling aanvaardbaar is met het oog op het voorkomen van uit een ruimtelijk oogpunt onaanvaardbare leegstand. Zelfs indien het aantal m² wvo groter zou zijn dan waarvan in de Second opinion is uitgegaan, is niet aannemelijk gemaakt dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat in dit geval voor vanuit een ruimtelijk oogpunt onaanvaardbare leegstand niet hoeft te worden gevreesd.
Het betoog faalt.
Conclusie
11. Gelet op rechtsoverwegingen 1 en 6 zijn de beroepen van [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] tegen het besluit van 30 oktober 2013 gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
De beroepen van [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] tegen het besluit van 9 februari 2015 zijn ongegrond.
Proceskosten
12. Ten aanzien van [appellant sub 1] en anderen is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.
Ten aanzien van [appellant sub 2] dient de raad op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de beroepen van [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] tegen het besluit van 30 oktober 2013 gegrond;
II. vernietigt het besluit van 30 oktober 2013;
III. verklaart de beroepen van [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] tegen het besluit van 9 februari 2015 ongegrond;
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Haaksbergen tot vergoeding van bij [appellant sub 2] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 735,00 (zegge: zevenhonderdvijfendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. gelast dat de raad van de gemeente Haaksbergen aan [appellant sub 1] en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
VI. gelast dat de raad van de gemeente Haaksbergen aan [appellant sub 2] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. R. Uylenburg en mr. E. Helder, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, griffier.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Van Loo
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 juni 2015
418-812.