ECLI:NL:RVS:2015:1863

Raad van State

Datum uitspraak
17 juni 2015
Publicatiedatum
17 juni 2015
Zaaknummer
201407205/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Vlasblom
  • A.B.M. Hent
  • J.Th. Drop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Informatie verzoek en openbaarmaking in bestuursrechtelijke context

In deze zaak gaat het om een incidenteel hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 25 augustus 2014 een besluit van de korpschef heeft vernietigd. De korpschef had op 16 mei 2013 een verzoek van [appellant] om informatie gedeeltelijk ingewilligd, maar weigerde om bepaalde documenten te verstrekken. De rechtbank oordeelde dat de korpschef de legitimatiebewijzen van betrokken ambtenaren moest verstrekken en dat de korpschef € 140,00 moest betalen wegens het niet tijdig nemen van een besluit. De korpschef ging in hoger beroep, maar trok dit hoger beroep in voordat de zitting plaatsvond. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 21 april 2015 behandeld.

De Afdeling oordeelt dat de intrekking van het hoger beroep van de korpschef geen gevolgen heeft voor de ontvankelijkheid van het incidenteel hoger beroep van [appellant]. De Afdeling bevestigt dat de korpschef zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het door [appellant] gevraagde verkeersbesluit reeds openbaar en voor iedereen toegankelijk is. De rechtbank heeft ook terecht geoordeeld dat [appellant] geen kosten heeft aangetoond voor het versturen van aangetekende brieven en dat de woorden "in naam des Konings" niet boven de beslissing van de rechtbank hoeven te staan.

Het betoog van [appellant] dat de rechtbank ten onrechte geen vergoeding heeft toegekend voor de kosten van de aangetekende brieven faalt, omdat hij geen bewijs heeft geleverd van deze kosten. De Afdeling concludeert dat de rechtbank de korpschef moet verplichten om een nieuw besluit op bezwaar te nemen, waarbij ook moet worden gekeken naar de mogelijkheid om het verzoek alsnog naar het NMi door te sturen. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, maar met verbetering van gronden.

Uitspraak

201407205/1/A3.
Datum uitspraak: 17 juni 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het incidenteel hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 25 augustus 2014 in zaak nr. 13/7437 in het geding tussen:
[appellant]
en
de korpschef.
Procesverloop
Bij besluit van 16 mei 2013 heeft de korpschef een verzoek van [appellant] om informatie gedeeltelijk ingewilligd.
Bij besluit van 5 november 2013 heeft de korpschef het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 augustus 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het besluit van 16 mei 2013 herroepen voor zover daarbij is geweigerd een kopie van de legitimatiebewijzen van de betrokken ambtenaren te verstrekken, bepaald dat de korpschef de legitimatiebewijzen als bedoeld in artikel 2 van de Ambtsinstructie met uitzondering van de daarin vervatte persoonsgegevens binnen zes weken na toezending van deze uitspraak aan [appellant] bekend dient te maken, bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit, de korpschef veroordeeld tot betaling van € 140,00 als gevolg van het niet tijdig nemen van een besluit, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 januari 2014 tot aan het moment van algehele voldoening, en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de korpschef hoger beroep ingesteld.
[appellant] heeft een verweerschrift ingediend en incidenteel hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een reactie en een nader stuk ingediend.
[appellant] heeft de Afdeling toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 april 2015, waar de korpschef, vertegenwoordigd door mr. A.IJ. Ruiter en V.J. Jeuring, beiden werkzaam bij de politie, en [appellant] zijn verschenen.
De korpschef heeft bij brief van 4 juni 2015 zijn hoger beroep ingetrokken.
Overwegingen
1. Nu het door de korpschef ingestelde hoger beroep na aanvang van de termijn voor het instellen van incidenteel hoger beroep is ingetrokken heeft deze intrekking, gelet op artikel 8:111, tweede lid, van de Awb, geen gevolgen voor de ontvankelijkheid van het door [appellant] ingestelde incidenteel hoger beroep.
2. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) verstrekt een bestuursorgaan bij de uitvoering van zijn taak, onverminderd het elders bij wet bepaalde, informatie overeenkomstig deze wet en gaat het daarbij uit van het algemeen belang van openbaarheid van informatie.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Ingevolge het vijfde lid wordt een verzoek om informatie ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, verstrekt het bestuursorgaan de informatie met betrekking tot de documenten die de verlangde informatie bevatten door:
a. kopie ervan te geven of de letterlijke inhoud ervan in andere vorm te verstrekken,
b. kennisneming van de inhoud toe te staan,
c. een uittreksel of een samenvatting van de inhoud te geven, of
d. inlichtingen daaruit te verschaffen.
Ingevolge het tweede lid verstrekt het bestuursorgaan de informatie in de door de verzoeker verzochte vorm, tenzij:
a. het verstrekken van de informatie in die vorm redelijkerwijs niet gevergd kan worden;
b. de informatie reeds in een andere, voor de verzoeker gemakkelijk toegankelijke vorm voor het publiek beschikbaar is.
3. [appellant] heeft naar aanleiding van een aan hem opgelegde boetebeschikking wegens te hard rijden een Wob-verzoek ingediend. Hij heeft onder andere verzocht om hem het verkeersbesluit krachtens hetwelk het genegeerde verkeersteken is geplaatst te verstrekken en indien gebruik is gemaakt van een snelheidscontrolemeter, niet zijnde een boordsnelheidsmeter, de ten tijde van de verweten gedraging geldige verklaring van het Nederlands Meetinstituut (hierna: NMi), alsmede het volledige onderliggende keuringsrapport waaruit moet blijken op welke wijze de meting tot stand is gekomen en het logboek waarin alle onderhoudswerkzaamheden aan het apparaat zijn geregistreerd, of enig ander document waaruit blijkt wanneer er onderhoud aan het apparaat heeft plaatsgevonden.
De korpschef heeft bij het in bezwaar gehandhaafde besluit van 16 mei 2013 de ten tijde van de verweten gedraging geldige NMi-verklaring verstrekt en openbaarmaking van de overige hiervoor vermelde documenten geweigerd.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het verkeersbesluit reeds openbaar is en dat als het verkeersbesluit al openbaar zou zijn de Wob daarop niet van toepassing is.
4.1. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat de korpschef zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het door [appellant] gevraagde verkeersbesluit reeds openbaar en voor een ieder toegankelijk is. Het verkeersbesluit is te vinden op de website www.centrumpp.nl. Dat het invullen van de zoekterm "Verkeersbesluit III" meerdere zoekresultaten oplevert, zoals [appellant] ter motivering van zijn betoog heeft aangevoerd, maakt het vorenstaande niet anders. Onder verwijzing naar de uitspraak van 1 mei 2013 in zaak nr. 201206885/1/A3 wordt voorts overwogen dat de plicht tot openbaarmaking ingevolge de Wob geen betrekking heeft op informatie die reeds openbaar is. Voor zover [appellant] in dat kader heeft verwezen naar het bepaalde in artikel 7, tweede lid, van de Wob, wordt overwogen dat die bepaling, anders dan [appellant] kennelijk meent, geen betrekking heeft op reeds openbare informatie.
Het betoog faalt.
5. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte geen vergoeding heeft toegekend voor de kosten die hij heeft moeten maken voor het tweemaal versturen van een aangetekende brief aan de korpschef.
5.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat [appellant] op geen enkele wijze de gemaakte kosten voor het tweemaal versturen van een aangetekende brief aan de korpschef met stukken aannemelijk heeft gemaakt. Derhalve kan niet worden vastgesteld welke kosten hij in dat verband heeft gemaakt. Ook in hoger beroep heeft [appellant] geen stukken overgelegd waaruit blijkt welke kosten hij heeft gemaakt. Reeds daarom heeft de rechtbank het verzoek om vergoeding van deze kosten terecht afgewezen.
Dit betoog faalt evenzeer.
6. Verder betoogt [appellant] dat de rechtbank, gelet op het bepaalde in artikel 8:76 van de Awb, ten onrechte niet de woorden "in naam des Konings" boven haar beslissing heeft geplaatst.
6.1. Ingevolge artikel 8:76 van de Awb levert een uitspraak, voor zover zij strekt tot vergoeding van griffierecht, proceskosten of schade als bedoeld in artikel 8:74, 8:75, 8:75a, 8:82, vierde lid, 8:87, derde lid, of 8:95 een executoriale titel op, die met toepassing van de voorschriften van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan worden tenuitvoergelegd.
Ingevolge artikel 430, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, kunnen de grossen van in Nederland gewezen vonnissen, van beschikkingen van de Nederlandse rechter en van in Nederland verleden authentieke akten alsmede van andere bij de wet als executoriale titel aangewezen stukken in geheel Nederland ten uitvoer worden gelegd.
Ingevolge het tweede lid moeten zij aan het hoofd voeren de woorden: In naam des Konings.
6.2. Er is geen wettelijk voorschrift dat voorschrijft dat de bestuursrechter de woorden "In naam des Konings" boven de beslissing dient te plaatsen. Dit geldt ook indien de uitspraak strekt tot betaling van een geldsom. Er bestaat derhalve geen grond voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte voormelde woorden niet boven de beslissing van de aangevallen uitspraak heeft geplaatst. Het betoog faalt.
Overigens is het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering op grond van artikel 8:76 van de Awb van overeenkomstige toepassing op de tenuitvoerlegging van uitspraken van de bestuursrechter strekkende tot betaling van een geldsom. Daaruit, en in het bijzonder uit artikel 430, vloeit voort dat een verzoek van een partij om een grosse van een uitspraak strekkende tot betaling van een geldsom wordt ingewilligd. In artikel 21 van de Procesregeling bestuursrecht 2013 is bepaald dat de griffier kosteloos en bij aangetekende brief aan iedere partij op verzoek éénmaal een grosse van een uitspraak verstrekt. Aan het hoofd plaatst de griffier de woorden "In naam des Konings".
7. Voorts betoogt [appellant] dat de rechtbank haar beslissing ten aanzien van het verzoek om het logboek ten onrechte heeft beperkt tot het logboek als zodanig terwijl ook was verzocht om "enig ander document waaruit blijkt wanneer er onderhoud aan het apparaat heeft plaatsgevonden". Daartoe voert hij aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de mededeling van de korpschef, dat er behalve het logboek ook geen andere documenten bij hem berusten waaruit blijkt wanneer er onderhoud aan de betreffende snelheidscontrolemeter heeft plaatsgevonden, geloofwaardig is. Er moeten volgens [appellant] in ieder geval facturen of correspondentie bij de korpschef berusten over het aan het NMi uitbestede onderhoud van het apparaat.
7.1. Het betoog slaagt. Ter zitting bij de Afdeling is gebleken dat niet duidelijk is of de bewaking van het onderhoud van snelheidscontrolemeters en de bijbehorende registratie van gegevens door de politie of door het NMi wordt uitgevoerd. Dat het onderhoud van snelheidscontrolemeters is uitbesteed aan het NMi betekent niet zonder meer dat die bewaking en de bijbehorende registratie van gegevens ook aan het NMi is uitbesteed. In ieder geval staat vast dat in beide gevallen door de politie betaald moet worden voor het door het NMi aan snelheidscontrolemeters verrichte onderhoud. Door de korpschef is niet aannemelijk gemaakt dat uit facturen van het onderhoud niet de door [appellant] gevraagde informatie blijkt. De rechtbank heeft dit ten onrechte niet onderkend.
8. Het incidenteel hoger beroep van [appellant] is, gelet op rechtsoverweging 7.1., gegrond. Het besluit op bezwaar van 5 november 2013 is in zoverre in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Hetgeen [appellant] verder heeft aangevoerd, behoeft geen bespreking. Nu de beslissing van de rechtbank, voor zover aangevallen, juist is, bestaat aanleiding de uitspraak van de rechtbank met verbetering van gronden te bevestigen, voor zover aangevallen.
De korpschef dient een nieuw besluit op bezwaar te nemen met in achtneming van hetgeen in rechtsoverweging 7.1. is overwogen. Daarbij dient te worden bezien in hoeverre het verzoek alsnog dient te worden doorgestuurd naar het NMi, een bestuursorgaan.
9. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het incidenteel hoger beroep van [appellant] gegrond;
II. bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. B. Nell, griffier.
w.g. Vlasblom w.g. Nell
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 juni 2015
597.