201503718/1/V3.
Datum uitspraak: 3 juni 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 4 mei 2015 in zaak nr. 15/8129 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 13 april 2015 is aan de vreemdeling een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd, die nadien is voortgezet. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 4 mei 2015 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Tevens heeft hij daarbij de Afdeling verzocht hem schadevergoeding toe te kennen. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Uit het op 13 april 2015 op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van bevindingen blijkt dat de vreemdeling, nadat hij te kennen had gegeven een asielaanvraag in Nederland te willen indienen, op deze dag is overgedragen aan de afdeling 'Claims Identificatie & Artikel 4' van de Brigade Vreemdelingenzaken van de Koninklijke Marechaussee, district Schiphol. Nadat hem de toegang tot het Nederlandse grondgebied was geweigerd, is de vreemdeling op 13 april 2015 een vrijheidsontnemende maatregel krachtens artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) opgelegd. De staatssecretaris heeft de asielaanvraag van de vreemdeling afgewezen bij besluit van 26 april 2015.
2. In zijn enige grief klaagt de vreemdeling onder verwijzing naar de uitspraken van de Afdeling van 19 januari 2015 in zaak nr. 201409950/1/V3 en 13 maart 2015 in zaak nr. 201407069/1/V3 dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij de voorbereiding van de terugkeer of de verwijderingsprocedure ontwijkt of belemmert. Volgens de vreemdeling bestond, nadat zijn asielaanvraag op 26 april 2015 was afgewezen en hem een terugkeerbesluit was uitgereikt, geen grond de vrijheidsontnemende maatregel te laten voortduren en komt hem vanaf die datum schadevergoeding toe. Daarbij acht de vreemdeling van belang dat uit het proces-verbaal van bevindingen van 13 april 2015 blijkt dat hij beschikt over een door de Falsificaten Schiphol Desk goed bevonden paspoort van de Verenigde Staten van Amerika en hij niet visumplichtig is. De rechtbank heeft volgens de vreemdeling ten onrechte niet onderkend dat de omstandigheden dat hij in Nederland asiel heeft aangevraagd en hiermee permanent verblijf beoogt en geëmotioneerd heeft verklaard na een eventuele afwijzing van zijn asielaanvraag naar Rusland te zullen lopen omdat hij niet wil terugkeren naar de Verenigde Staten, onvoldoende zijn om de conclusie te kunnen dragen dat hij door handelen of nalaten de voorbereiding van de terugkeer of de verwijderingsprocedure rechtstreeks ontwijkt of belemmert.
2.1. De vreemdeling heeft niet de rechtmatigheid van de vrijheidsontneming gedurende de periode dat hij in afwachting was van de beslissing op de asielaanvraag bestreden. Het hiernavolgende heeft daarom alleen betrekking op de periode na voormeld besluit van 26 april 2015.
2.2. Met het afwijzende besluit van 26 april 2015 op zijn asielaanvraag is het rechtmatig verblijf van de vreemdeling geëindigd. Zoals de Afdeling heeft overwogen in onder meer de uitspraak van 17 augustus 2012 in zaak nr. 201205224/1/V4 is daarmee Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (PB 2008 L 348; hierna: de Terugkeerrichtlijn) op hem van toepassing geworden.
2.3. In voormelde uitspraak van 17 augustus 2012 heeft de Afdeling voorts overwogen dat artikel 15 van de Terugkeerrichtlijn, voor zover het de oplegging en voortzetting van de vrijheidsontnemende maatregel krachtens artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 betreft, met de artikelen 5.1a en 5.1b van het Vreemdelingenbesluit 2000 niet is geïmplementeerd in de nationale wetgeving. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 29 december 2011 in zaak nr. 201108418/1/V4, kan, zolang de wetgever niet tot implementatie is overgegaan, een vrijheidsontnemende maatregel krachtens artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 alleen worden opgelegd en voortgezet indien de betrokken vreemdeling de voorbereiding van de terugkeer of de verwijderingsprocedure ontwijkt of belemmert, als bedoeld in artikel 15, eerste lid, aanhef en onder b, van de Terugkeerrichtlijn. Bij de beoordeling of de vreemdeling aan wie de toegang is geweigerd de voorbereiding van de terugkeer of de verwijderingsprocedure ontwijkt of belemmert, dient te worden uitgegaan van de omstandigheden die hebben geleid tot het opleggen van de vrijheidsontnemende maatregel, alsmede van de omstandigheden op grond waarvan is besloten de maatregel voort te zetten. Hierbij moet rekening worden gehouden met de toelichting die de staatssecretaris, ter zitting van de rechtbank dan wel anderszins, op deze omstandigheden heeft gegeven en, in samenhang daarmee, met hetgeen hieromtrent uit het dossier van de vreemdeling valt af te leiden.
2.4. De vreemdeling is op 13 april 2015 de verdere toegang geweigerd. Daaraan is ten grondslag gelegd dat hij niet in het bezit was van een geldig document voor grensoverschrijding dan wel in het bezit was van een document voor grensoverschrijding waarin het benodigde visum ontbrak en dat hij niet beschikte over voldoende middelen van bestaan om te voorzien zowel in de kosten van verblijf in Nederland als in die van zijn reis naar een plaats buiten Nederland waar zijn toegang gewaarborgd was. Onder verwijzing naar de toegangsweigering is de vreemdeling op dezelfde dag een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd. De staatssecretaris heeft ter motivering van het voortzetten van de vrijheidsontnemende maatregel gewezen op verschillende omstandigheden die volgens hem, in onderlinge samenhang bezien, grond geven om aan te nemen dat de vreemdeling de voorbereiding van de terugkeer of de verwijderingsprocedure ontwijkt of belemmert. Onder meer is volgens de staatssecretaris hierbij van belang dat de vreemdeling niet beschikt over voldoende middelen van bestaan en een vaste woon- of verblijfplaats en dat hij heeft verklaard na een eventuele negatieve beslissing op zijn asielaanvraag naar Rusland te gaan lopen aangezien hij niet wil terugkeren naar de Verenigde Staten. Deze feiten en omstandigheden bieden op zichzelf noch in onderling verband grond voor het oordeel dat de vreemdeling de voorbereiding van de terugkeer of de verwijderingsprocedure ontwijkt of belemmert. Niet is immers gebleken dat hiermee sprake is van een handelen of nalaten door de vreemdeling dat rechtstreeks verband houdt met het belemmeren of ontwijken van de voorbereiding van de terugkeer dan wel de verwijderingsprocedure. Daarbij is van belang dat de vreemdeling beschikt over een geldig Amerikaans paspoort, welk document door de Falisificaten Schiphol Desk goed is bevonden.
2.5. Zoals de Afdeling heeft overwogen in onder meer de uitspraak van 6 februari 2013 in zaak nr. 201203208/1/V4, zal in veel gevallen waarin een vreemdeling de toegang is geweigerd het grensbewakingsbelang grond kunnen bieden voor de conclusie dat een risico op onderduiken bestaat. In gevallen waarin de Terugkeerrichtlijn van toepassing is, kan het grensbewakingsbelang op zichzelf echter niet aan een vrijheidsontnemende maatregel krachtens artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 ten grondslag worden gelegd, zoals de staatssecretaris heeft gedaan in zijn motivering tot het voortzetten van de opgelegde maatregel, zolang artikel 15, eerste lid, aanhef en onder a, van de Terugkeerrichtlijn voor dergelijke maatregelen niet in nationale wetgeving is geïmplementeerd.
2.6. Gelet op het voorgaande bestond, anders dan de rechtbank heeft overwogen, na het besluit van 26 april 2015 waarbij de asielaanvraag van de vreemdeling is afgewezen en hem een terugkeerbesluit is uitgereikt geen grond de aan hem opgelegde vrijheidsontnemende maatregel te laten voortduren.
De grief slaagt.
3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling alsnog gegrond verklaren. Nu de vrijheidsontnemende maatregel reeds is opgeheven, kan een daartoe strekkend bevel achterwege blijven. Aan de vreemdeling wordt met toepassing van artikel 106, eerste lid, van de Vw 2000 na te melden vergoeding toegekend over de periode van 26 april 2015 tot 21 mei 2015, de dag waarop de vrijheidsontnemende maatregel is opgeheven.
4. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 4 mei 2015 in zaak nr. 15/8129;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. kent aan de vreemdeling een vergoeding toe van € 2.000,00 (zegge: tweeduizend euro), ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de griffier van de Raad van State;
V. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.470,00 (zegge: veertienhonderdzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Bechinka
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2015
371-722.