ECLI:NL:RVS:2015:1840
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Lubberdink
- M.G.J. Parkins-de Vin
- G. van der Wiel
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De aanvraag werd afgewezen bij besluit van 2 augustus 2013. De vreemdeling maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard op 10 december 2013. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, verklaarde op 24 april 2014 het beroep van de vreemdeling tegen deze beslissing ook ongegrond. Hierop heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. T.R. Hüpscher, hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris voerde in zijn verweerschrift aan dat de vreemdeling geen belang heeft bij een beoordeling van het hoger beroep, omdat hij alleen als gezinslid van de hoofdpersoon in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning. De Raad van State oordeelde echter dat het hoger beroep van de vreemdeling zich ook richt tegen het oordeel van de rechtbank over artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
De Raad van State concludeerde dat de argumenten in het hogerberoepschrift niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak konden leiden, omdat deze geen vragen opriepen die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming in het algemeen beantwoording behoefden. Het hoger beroep werd kennelijk ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.