201409734/1/A1.
Datum uitspraak: 10 juni 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante] en anderen, allen wonend te Watergang, gemeente Waterland,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 24 oktober 2014 in zaak nr. 14/1121 in het geding tussen:
[appellante] en anderen
en
de raad van de gemeente Waterland.
Procesverloop
Bij besluit van 4 juli 2013 heeft de raad de grenzen van de bebouwde kommen van Waterland opnieuw vastgesteld en alle eerdere besluiten tot vaststelling van de grenzen van de bebouwde kommen ingetrokken.
Bij besluit van 26 september 2013 heeft de raad het besluit van 4 juli 2013 gewijzigd.
Bij besluit van 30 januari 2014 heeft de raad het door [appellante] en anderen tegen deze besluiten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 oktober 2014 heeft de rechtbank het door [appellante] en anderen daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellante] en anderen hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 mei 2015, waar [appellante] en anderen, vertegenwoordigd door [appellante] en [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door mr. R. Ayoub en N. Zwaag, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: Wvw 1994) kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels strekken tot:
a. het verzekeren van de veiligheid op de weg;
b. het beschermen van weggebruikers en passagiers;
c. het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;
d. het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer.
Ingevolge het tweede lid kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels voorts strekken tot:
a. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer;
b. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte aantasting van het karakter of van de functie van objecten of gebieden.
Ingevolge artikel 20a, eerste lid, worden de grenzen van de bebouwde kom of kommen van een gemeente vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad.
2. Bij het in bezwaar in stand gelaten besluit van 4 juli 2013, gewijzigd bij besluit van 26 september 2013, heeft de raad de grenzen van de bebouwde kommen van de gemeente Waterland opnieuw vastgesteld.
De raad heeft aan het besluit op bezwaar onder meer ten grondslag gelegd dat met de vaststelling van de nieuwe grenzen van de bebouwde kommen de verkeersveiligheid wordt bevorderd door verlaging van de maximumsnelheid.
3. [appellante] en anderen betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zich geen omstandigheden voordoen op grond waarvan de raad niet in redelijkheid tot de vaststelling van de nieuwe grenzen van de bebouwde kommen heeft kunnen komen. Daartoe voeren zij aan dat de raad niet heeft onderbouwd waarom de verkeersveiligheid met het besluit wordt bevorderd. In dit verband merken zij op dat de verkeerssituatie als gevolg van het besluit juist onveilig zal worden. Voorts voeren zij aan dat er geen beleidsregels zijn vastgesteld over wat onder de bebouwde kom moet worden verstaan en dat, gelet op onder meer de uitspraak van de Afdeling van 31 juli 2002 in zaak nr. 200103657/1, de grenzen van de bebouwde kom worden bepaald door de feitelijke situatie. In dit verband voeren zij aan dat de raad bij de vaststelling van de grenzen van de bebouwde kommen ten onrechte niet bij de definitiebepaling van bebouwde kom uit de aanbevelingen van het Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw (hierna: het CROW) heeft aangesloten. Verder voeren zij in dit verband aan dat de gemeente één bebouwde komgrens hanteert, namelijk die van de Boswet en dat aanpassing van de grenzen leidt tot aanpassing van andere regelgeving. Ten slotte voeren zij in dit verband aan dat de grenzen van de bebouwde kom volgens de Wegenwet worden vastgesteld door het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland en dit college de grenzen nog niet heeft aangepast. Verder voeren zij ter onderbouwing van hun betoog aan dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met hun belangen, nu met het besluit mogelijk wordt gemaakt dat de geluidsbelasting op de voorgevels van hun woningen de wettelijke norm overschrijdt. Ten slotte voeren zij aan dat de grenzen van de bebouwde kommen opnieuw zijn vastgesteld om in strijd met het streekplan realisatie van nieuwbouw mogelijk te maken.
3.1. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 26 juni 2013 in zaak nr. 201209693/1/A3) komt aan het bestuursorgaan bij het nemen van een verkeersbesluit beoordelingsruimte toe bij de uitleg van de begrippen 'veiligheid op de weg', 'bruikbaarheid (van de weg)' en 'vrijheid van het verkeer'. Voorts is het aan het bestuursorgaan om de verschillende belangen die betrokken moeten worden bij het nemen van een dergelijk besluit tegen
elkaar af te wegen om te beoordelen wanneer de in artikel 2 van de Wvw 1994 vermelde belangen het nemen van een verkeersmaatregel vergen. De rechter dient zich bij de beoordeling van een dergelijk besluit terughoudend op te stellen en te toetsen of de uitleg die het bestuur aan voormelde begrippen heeft gegeven, de grenzen van redelijke wetsuitleg te buiten gaat, of het besluit niet anderszins in strijd is met wettelijke voorschriften en of de afweging van de betrokken belangen zodanig onevenwichtig is dat het bestuursorgaan niet in redelijkheid tot dat besluit heeft kunnen komen.
3.2. In hetgeen [appellante] en anderen hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zich geen omstandigheden voordoen op grond waarvan de raad niet in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen. Anders dan [appellante] en anderen stellen, is niet gebleken dat de verkeerssituatie als gevolg van het besluit onveilig wordt. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de korpschef van de politie Zaanstreek-Waterland op 3 juli 2013 positief heeft geadviseerd over de aanpassing van de grenzen van de bebouwde kommen, welk advies de raad aan het besluit op bezwaar ten grondslag heeft gelegd. Niet is gebleken dat de raad zich niet op dat advies heeft mogen baseren. Dat de in het advies voorgestelde maatregelen niet zijn getroffen, leidt, anders dan [appellante] en anderen betogen en wat daar verder van zij, niet tot een ander oordeel. Ter zitting heeft de raad onweersproken toegelicht dat de in het advies voorgestelde maatregelen niet zien op alle bebouwde kommen. Zo is in het advies het voorbeeld van de Monnickendammerrijweg in Ilpendam genoemd. Daar waar nodig zijn de in het advies opgenomen maatregelen getroffen, aldus de raad. Dat de raad bij de uitleg van het begrip bebouwde kom niet heeft aangesloten bij de definitiebepaling uit het CROW, maakt niet dat de raad niet in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen, reeds nu de raad niet verplicht is om de aanbevelingen van het CROW te volgen. Dat de bebouwde kom in andere regelgeving en in het kader van de ruimtelijke ordening door de Afdeling anders wordt bepaald, maakt dat evenmin, nu het hier gaat om een besluit in het kader van de Wvw 1994, waarbij een bebouwde komgrens wordt vastgesteld die de snelheid van verkeer beoogt te regelen en daarmee de verkeersveiligheid beoogt te beschermen. Het onderhavige besluit zal, anders dan gesteld, niet leiden tot aanpassing van de door [appellante] en anderen genoemde regelgeving, reeds omdat de bebouwde kom per regelgeving anders wordt bepaald. Voor zover [appellante] en anderen hebben beoogd te betogen dat niet de raad, maar het college van gedeputeerde staten bevoegd is om de grenzen van de bebouwde kommen vast te stellen, wordt overwogen dat ingevolge artikel 20a, eerste lid, van de Wvw 1994 de raad daartoe bevoegd is. Dat het onderhavige besluit, naar gesteld, invloed heeft op de maximaal toelaatbare geluidsbelasting op de gevels van de woningen van [appellante] en anderen brengt niet met zich dat de raad niet in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen. Met dit besluit wordt geen hogere geluidsbelasting op de gevels van de woningen vastgesteld. Tegen een daartoe strekkend besluit kunnen [appellante] en anderen, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, rechtsmiddelen aanwenden. Voor zover [appellante] en anderen hebben beoogd te betogen dat de raad oneigenlijk gebruik maakt van zijn bevoegdheid neergelegd in artikel 20a, eerste lid, van de Wvw 1994, heeft de rechtbank terecht overwogen dat daarvan geen sprake is. [appellante] en anderen kunnen tegen de vergunningen die nodig zijn om nieuwbouw mogelijk te maken rechtsmiddelen aanwenden.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, griffier.
w.g. Van der Spoel w.g. Graaff-Haasnoot
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 juni 2015
531-712.