201409914/1/A4.
Datum uitspraak: 10 juni 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 4 september 2014 heeft het college zijn beslissing om op 29 augustus 2014 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 126,00) voor rekening van [appellant] komt.
Bij besluit van 17 oktober 2014 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 mei 2015, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. W.G.C. Wijsman, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht geschiedt de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
2. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een huisvuilzak die op 29 augustus 2014 ter hoogte van de Badhuisstraat 302 is aangetroffen op straat in een gebied waar gebruik moet worden gemaakt van ondergrondse restafvalcontainers (hierna: ORAC's). Niet in geschil is dat [appellant] de huisvuilzak in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 heeft aangeboden.
3. [appellant] voert aan dat het college er in redelijkheid van had moeten afzien te bepalen dat de kosten voor zijn rekening komen. Daartoe voert hij aan dat er reeds andere huisvuilzakken op straat lagen, waardoor hij dacht dat die dag de ophaaldag was op de plek waar hij zijn huisvuilzak heeft neergezet. Naar aanleiding van de opmerking in het besluit op bezwaar, dat aan die zijde van de Badhuisstraat gebruik moet worden gemaakt van ORAC's, maar dat aan de andere zijde van die straat nog wel huisvuilzakken worden opgehaald, voert [appellant] aan dat de andere zijde van de straat in verbouwing was, waardoor hij zijn huisvuilzak niet aan die kant kon neerzetten.
3.1. De omstandigheid dat [appellant], naar hij stelt, dacht dat 29 augustus 2014 een ophaaldag was en niet wist dat hij zijn huisvuilzak niet op die dag op die plek mocht neerzetten, doet er niet aan af dat het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 is om huisvuil daar op staat te zetten, nu daar gebruik moet worden gemaakt van ORAC's. Die omstandigheid komt voor zijn eigen risico. Ook de omstandigheid dat de andere zijde van de Badhuisstraat in verbouwing was, waardoor hij zijn huisvuilzak niet daar kon neerzetten, doet niet af aan de verplichting om de huisvuilzak op juiste wijze ter inzameling aan te bieden, hetzij door deze op een plek waar huisvuil wordt opgehaald aan te bieden op de daarvoor vastgestelde ophaaldag, hetzij door deze in een gebied waar gebruik moet worden gemaakt van ORAC's, in een ORAC te doen.
Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, geeft dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen bepalen dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang voor zijn rekening komt.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W. Sorgdrager, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.S. Kors, griffier.
w.g. Sorgdrager w.g. Kors
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 juni 2015
687.