ECLI:NL:RVS:2015:1821

Raad van State

Datum uitspraak
10 juni 2015
Publicatiedatum
10 juni 2015
Zaaknummer
201409127/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W. Sorgdrager
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en aansprakelijkheid voor kosten bij overtreding van de Afvalstoffenverordening

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Den Haag op 6 augustus 2014 spoedeisende bestuursdwang toegepast wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen. Het college heeft op 11 augustus 2014 een besluit genomen waarin is vermeld dat een gedeelte van de kosten van de bestuursdwang, ter hoogte van € 126,00, voor rekening van de appellante komt. De appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college heeft dit bezwaar op 24 oktober 2014 ongegrond verklaard. Hierop heeft de appellante beroep ingesteld bij de Raad van State.

De zaak is behandeld door een enkelvoudige kamer van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 28 mei 2015. De appellante was vertegenwoordigd door een gemachtigde, terwijl het college werd vertegenwoordigd door mr. W.G.C. Wijsman. De kern van het geschil betreft de vraag of de appellante als overtreder kan worden aangemerkt, nu zij betwist dat zij de doos met afval op de ondergrondse restafvalcontainer heeft geplaatst. De appellante stelt dat zij de doos in haar portiek heeft geplaatst en dat een derde deze doos onterecht ter inzameling heeft aangeboden.

De Afdeling overweegt dat, volgens artikel 5:25 van de Algemene wet bestuursrecht, de kosten van bestuursdwang in beginsel voor rekening van de overtreder komen, tenzij deze kan aantonen dat de kosten niet of niet geheel voor zijn rekening behoren te komen. De Afdeling concludeert dat de enkele stelling van de appellante dat zij de doos in haar portiek heeft geplaatst, onvoldoende is om het bewijsvermoeden dat zij de overtreder is, te weerleggen. De Afdeling verklaart het beroep ongegrond en er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201409127/1/A4.
Datum uitspraak: 10 juni 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 11 augustus 2014 heeft het college zijn beslissing om op 6 augustus 2014 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 126,00) voor rekening van [appellante] komt.
Bij besluit van 24 oktober 2014 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 mei 2015, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. W.G.C. Wijsman, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht geschiedt de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
2. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een doos die op 6 augustus 2014 ter hoogte van de [locatie] is aangetroffen op de daar aanwezige ondergrondse restafvalcontainer (hierna: ORAC). Het college is ervan uitgegaan dat [appellante] de doos in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 heeft aangeboden, omdat haar naam en adres op het adreslabel op de doos staan.
3. [appellante] betwist niet dat de doos van haar afkomstig is, maar stelt dat zij niet degene is geweest die de doos op de ORAC heeft geplaatst. Volgens haar bewijst de omstandigheid dat de doos daar is aangetroffen niet dat zij hem daar heeft geplaatst. Zij stelt de doos op haar portiek te hebben geplaatst, met als doel de doos later aan te kunnen bieden als oud papier. Volgens haar moet iemand anders de doos hebben meegenomen en vervolgens op de ORAC hebben geplaatst.
3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 1 juni 2005 in zaak nr. 200501068/1), zal in de regel mogen worden aangenomen dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is. Dit geldt echter niet indien diegene aannemelijk maakt dat hij niet degene is geweest die het te handhaven voorschrift heeft geschonden.
3.2. De enkele stelling van [appellante] dat zij de doos in haar portiek heeft geplaatst, zodat een derde de doos onjuist ter inzameling moet hebben aangeboden, is onvoldoende om niet van het hiervoor weergegeven bewijsvermoeden uit te gaan. Hetgeen [appellante] heeft aangevoerd geeft dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het college haar ten onrechte als overtreder heeft aangemerkt.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W. Sorgdrager, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.S. Kors, griffier.
w.g. Sorgdrager w.g. Kors
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 juni 2015
687.