ECLI:NL:RVS:2015:1821
Raad van State
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- W. Sorgdrager
- Rechtspraak.nl
Bestuursdwang en aansprakelijkheid voor kosten bij overtreding van de Afvalstoffenverordening
In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Den Haag op 6 augustus 2014 spoedeisende bestuursdwang toegepast wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen. Het college heeft op 11 augustus 2014 een besluit genomen waarin is vermeld dat een gedeelte van de kosten van de bestuursdwang, ter hoogte van € 126,00, voor rekening van de appellante komt. De appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college heeft dit bezwaar op 24 oktober 2014 ongegrond verklaard. Hierop heeft de appellante beroep ingesteld bij de Raad van State.
De zaak is behandeld door een enkelvoudige kamer van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 28 mei 2015. De appellante was vertegenwoordigd door een gemachtigde, terwijl het college werd vertegenwoordigd door mr. W.G.C. Wijsman. De kern van het geschil betreft de vraag of de appellante als overtreder kan worden aangemerkt, nu zij betwist dat zij de doos met afval op de ondergrondse restafvalcontainer heeft geplaatst. De appellante stelt dat zij de doos in haar portiek heeft geplaatst en dat een derde deze doos onterecht ter inzameling heeft aangeboden.
De Afdeling overweegt dat, volgens artikel 5:25 van de Algemene wet bestuursrecht, de kosten van bestuursdwang in beginsel voor rekening van de overtreder komen, tenzij deze kan aantonen dat de kosten niet of niet geheel voor zijn rekening behoren te komen. De Afdeling concludeert dat de enkele stelling van de appellante dat zij de doos in haar portiek heeft geplaatst, onvoldoende is om het bewijsvermoeden dat zij de overtreder is, te weerleggen. De Afdeling verklaart het beroep ongegrond en er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.