ECLI:NL:RVS:2015:1807

Raad van State

Datum uitspraak
10 juni 2015
Publicatiedatum
10 juni 2015
Zaaknummer
201406909/1/V6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R. van der Spoel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek naturalisatie

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die op 17 juli 2014 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. Het hoger beroep is ingesteld tegen de afwijzing van het verzoek om naturalisatie door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, die op 24 september 2013 het verzoek afwees. De staatssecretaris verklaarde het bezwaar van [appellant] ongegrond bij besluit van 9 januari 2014. De rechtbank bevestigde deze afwijzing, maar [appellant] is het hier niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 5 februari 2015 behandeld. [appellant] werd bijgestaan door mr. K. Ross, terwijl de staatssecretaris werd vertegenwoordigd door mr. E.R.M. de Kock. De Afdeling overweegt dat volgens artikel 9 van de Rijkswet op het Nederlanderschap een verzoek om naturalisatie kan worden afgewezen indien er ernstige vermoedens zijn dat de verzoeker gevaar oplevert voor de openbare orde. In dit geval is [appellant] veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete wegens een misdrijf, wat heeft geleid tot de afwijzing van zijn verzoek.

[appellant] betoogt dat het drempelbedrag van € 453,78, dat in de Handleiding voor de toepassing van de RWN is opgenomen, niet meer is geïndexeerd en daardoor onredelijk is. De staatssecretaris heeft echter gesteld dat het drempelbedrag niet is geïndexeerd en dat dit zijn bevoegdheid is. De Afdeling oordeelt dat de staatssecretaris nader had moeten toelichten waarom het drempelbedrag hanteerbaar is gebleven. Het hoger beroep van [appellant] wordt gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd en de staatssecretaris moet een nieuw besluit nemen op het bezwaar van [appellant].

Uitspraak

201406909/1/V6.
Datum uitspraak: 10 juni 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 17 juli 2014 in zaak nr. 14/679 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 24 september 2013 heeft de staatssecretaris het verzoek van [appellant] om hem het Nederlanderschap te verlenen (hierna: het verzoek), afgewezen.
Bij besluit van 9 januari 2014 heeft de staatssecretaris het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 juli 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 februari 2015, waar [appellant], bijgestaan door mr. K. Ross, advocaat te Amsterdam, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. E.R.M. de Kock, werkzaam bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: de RWN) wordt een verzoek om naturalisatie afgewezen, indien op grond van het gedrag van de verzoeker ernstige vermoedens bestaan dat hij gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden, of de veiligheid van het Koninkrijk.
Volgens de Handleiding voor de toepassing van de RWN 2003 (hierna: de Handleiding) wordt een verzoek om naturalisatie wegens gevaar voor de openbare orde afgewezen, indien in de periode van vier jaar direct voorafgaande aan het verzoek of de beslissing daarop (de zogenoemde rehabilitatieperiode) een sanctie ter zake van een misdrijf is opgelegd of ten uitvoer is gelegd. Iedere vermogenstransactie van € 453,78 of meer leidt tot afwijzing van het verzoek.
2. [appellant] is bij vonnis van 11 juni 2013 veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 550,00, subsidiair elf dagen hechtenis met een proeftijd van twee jaren, van 25 juni 2013 tot 24 juni 2015, wegens het handelen in strijd met artikel 41, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wegenverkeerswet 1994. Dit strafbare feit wordt in het Wetboek van Strafrecht gekwalificeerd als een misdrijf.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het drempelbedrag van € 453,78 of meer in 2003 in de Handleiding is opgenomen doch daarna niet meer is geïndexeerd, terwijl het een feit van algemene bekendheid is dat de boetes wel hoger zijn geworden. Dit leidt volgens hem tot een onredelijke verhouding tussen de boete en de gevolgen die deze voor het verzoek heeft.
3.1. De staatssecretaris heeft ter zitting van de Afdeling volstaan met de toelichting dat het drempelbedrag niet is geïndexeerd, dat het zijn bevoegdheid is een drempelbedrag vast te stellen en dat voor de beoordeling van het verzoek moet worden uitgegaan van het in de Handleiding opgenomen drempelbedrag, hetgeen leidt tot afwijzing van het verzoek.
Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 29 april 2015 in zaak nr. 201407529/1/V6 overweegt de Afdeling dat het op de weg van de staatssecretaris had gelegen nader uiteen te zetten waarom het drempelbedrag dat, door het ontbreken van indexering, sinds de invoering van de Handleiding ongewijzigd is gebleven, hanteerbaar is gebleven als maatstaf ter uitvoering van het openbare-ordebeleid bij de beoordeling van naturalisatieverzoeken.
Het betoog slaagt.
4. Het hoger beroep is gegrond. Hetgeen [appellant] voor het overige heeft aangevoerd, behoeft geen bespreking. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 9 januari 2014 alsnog gegrond verklaren. Dit besluit komt wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht voor vernietiging in aanmerking. De staatssecretaris moet een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
5. De staatssecretaris dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 17 juli 2014 in zaak nr. 14/679;
III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 9 januari 2014, kenmerk Z1-4175903898;
V. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.960,00 (zegge: negentienhonderdzestig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 411,00 (zegge: vierhonderdelf euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.S.N. Nasrullah-Oemar, griffier.
w.g. Van der Spoel w.g. Nasrullah-Oemar
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 juni 2015
404.