201410321/1/A2.
Datum uitspraak: 10 juni 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 4 november 2014 in zaak nr. 14/2141 in het geding tussen:
[appellante]
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).
Procesverloop
Bij besluit van 13 februari 2014 heeft de raad de aanvraag van [appellante] om een toevoeging voor rechtsbijstand afgewezen.
Bij besluit van 14 mei 2014 heeft de raad het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 13 februari 2014 herroepen, alsnog een toevoeging verleend en het verzoek om vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten afgewezen.
Bij mondelinge uitspraak van 4 november 2014 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het
proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Met toestemming van partijen is afgezien van een behandeling ter zitting.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) worden de kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
In de Werkinstructie staat dat een toevoegingsaanvraag een duidelijke toelichting op het rechtsprobleem en een toelichting op de noodzaak van een advocaat dient te bevatten.
2. Op 30 januari 2014 heeft [appellante] een aanvraag om een toevoeging voor rechtsbijstand ingediend.
Bij besluit van 13 februari 2014 heeft de raad deze aanvraag afgewezen, omdat het om een rechtsprobleem gaat waar [appellante] geen advocaat voor nodig heeft.
Bij besluit van 14 mei 2014 heeft de raad de gevraagde toevoeging alsnog verleend. Aan de afwijzing van het verzoek om vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten heeft de raad ten grondslag gelegd dat eerst in de bezwaarfase de situatie en de te verrichten werkzaamheden adequaat zijn toegelicht volgens de bepalingen van het toevoegingsrecht en de inschrijvingsvoorwaarden, zodat het bestreden besluit niet is herroepen wegens een aan de raad te wijten onrechtmatigheid.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de raad het verzoek om vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten terecht heeft afgewezen. In de aanvraag om een toevoeging en de bijgesloten brief van de verhuurster van 27 januari 2014 was duidelijk aangegeven dat de verhuurster niet bereid was mee te werken aan het door [appellante] gewenste medehuurderschap. Deze informatie had voor de raad voldoende moeten zijn om de aangevraagde toevoeging te verlenen.
3.1. In de aanvraag heeft [appellante] vermeld dat zij graag wil dat haar zoon medehuurder wordt van de door haar gehuurde woning en dat de verhuurster niet bereid is daaraan mee te werken. Uit het aanvraagformulier en de bijgesloten brief van de verhuurster blijkt niet waarom hiervoor een advocaat noodzakelijk is. Gelet op het beleid van de raad, neergelegd in de Werkinstructie, en de inlichtingenverplichting van de aanvrager, neergelegd in artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, lag het op de weg van [appellante] om in de aanvraag te vermelden waarom een advocaat noodzakelijk is. Eerst door de toelichting van [appellante] in de bezwaarfase en het telefonisch contact met een medewerker van de raad is de raad gebleken welke werkzaamheden haar advocaat zou gaan verrichten. Naar aanleiding daarvan heeft de raad de toevoeging alsnog verleend. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de raad het besluit van 13 februari 2014 niet heeft herroepen wegens een aan de raad te wijten onrechtmatigheid en dat de raad daarom terecht het verzoek om vergoeding van de kosten in verband met de behandeling van het bezwaar heeft afgewezen.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Bindels
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 juni 2015
85-809.