201410192/1/R6.
Datum uitspraak: 10 juni 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Edam, gemeente Edam-Volendam,
2. [appellant sub 2], wonend te Edam, gemeente Edam-Volendam,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Edam-Volendam,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 30 oktober 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Lingerzijde - Doelenstraat" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 1] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 april 2015, waar [appellant sub 1], vertegenwoordigd door mr. A.R. van Tilborg, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand, [appellant sub 2] en de raad, vertegenwoordigd door Th.H.M. Silven en J. Kaars, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is D. Sluiters als partij gehoord.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in de herontwikkeling van het oude kantoorgebouw van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier ten behoeve van 12 woningen op het perceel aan de Lingerzijde en in de realisering van een parkeerterrein nabij de Doelenstraat.
3. De beroepen richten zich uitsluitend tegen het plandeel met de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" ter plaatse van het beoogde parkeerterrein.
Behoefte
4. [appellant sub 2] betoogt dat geen behoefte bestaat aan een nieuw parkeerterrein. Volgens [appellant sub 2] kunnen de bewoners van de voorziene woningen gebruik maken van het bestaande parkeerterrein behorend bij het voormalige kantoorgebouw aan de overzijde van de N247.
4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de nieuwe bewoners van de voorziene woningen op grond van de gemeentelijke parkeerverordening aanspraak kunnen maken op een parkeerplaats in de parkeerschijfzone in de binnenstad. Het gemeentelijke beleid houdt in dat aan bewoners in het centrum op aanvraag ontheffing wordt verleend voor lang parkeren in de parkeerschijfzone, met een maximum van één ontheffing per woonadres. Omdat het bestaande parkeerareaal in de parkeerschijfzone de parkeerbehoefte van de voorziene woningen niet op kan vangen, is een nieuw parkeerterrein noodzakelijk.
4.2. Vaststaat dat de afstand van het bestaande parkeerterrein aan de overzijde van de N247 tot de voorziene woningen ongeveer 375 m bedraagt en dat dit parkeerterrein niet binnen de parkeerschijfzone in de binnenstad ligt. Eveneens staat vast dat de voorziene woningen zijn gesitueerd in de parkeerschijfzone.
4.3. De Afdeling is van oordeel dat het gemeentelijke parkeerbeleid ten aanzien van centrumbewoners niet onredelijk is en dat de raad bij toepassing van dit beleid op het plan tot de conclusie heeft kunnen komen dat met de wijziging van de kantoorfunctie naar 12 woningen behoefte bestaat aan uitbreiding van de parkeercapaciteit in de parkeerschijfzone, nu de bestaande capaciteit ontoereikend is. De raad heeft in dat verband toegelicht dat uit een parkeerdrukmeting uit 2009 blijkt dat de gemiddelde bezettingsgraad in de omgeving van het plangebied 70% tot 85 % betreft en dat onvoldoende parkeercapaciteit aanwezig is om in de behoefte van de nieuwe woningen te voorzien. [appellant sub 2] heeft de resultaten van de parkeerdrukmeting niet gemotiveerd bestreden.
Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat behoefte bestaat aan het voorziene parkeerterrein aan de Doelenstraat. Het betoog faalt.
Gemeentelijk beleid
5. [appellant sub 2] betoogt dat het plan is vastgesteld in strijd met het gemeentelijke "Visiedocument Centrumgebied Edam" (hierna: het visiedocument). Hiertoe voert zij aan dat dit beleid er toe strekt de binnenstad autoluw te maken terwijl het nieuwe parkeerterrein zal leiden tot een toename van autoverkeer in de binnenstad.
5.1. In het visiedocument staat dat met het autoluw maken van de binnenstad wordt beoogd het straatbeeld te verbeteren. Dit kan door toeristen en bezoekers die langere tijd in Edam blijven buiten het centrum te laten parkeren, aldus het visiedocument.
5.2. Uit het visiedocument blijkt dat bij de gemeente de ambitie bestaat om de binnenstad autoluwer te maken. De raad heeft ter zitting toegelicht dat dit beleid strekt tot het weren van verkeer anders dan bestemmingsverkeer. Uit het visiedocument kan, anders dan [appellant sub 2] betoogt, niet worden afgeleid dat het gemeentelijk beleid zich verzet tegen de realisering van parkeervoorzieningen voor bewoners in het centrum. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het plan in zoverre heeft vastgesteld in strijd met gemeentelijk beleid. Het betoog faalt.
Verkeer
6. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat het plan leidt tot verkeersonveilige situaties en overlast nabij hun woningen. Hiertoe voert [appellant sub 1] aan dat de Doelenstraat te smal is en dat autoverkeer in twee richtingen en fietsers elkaar niet zullen kunnen passeren. [appellant sub 1] vreest voor geluidsoverlast van toeterende auto’s die elkaar niet kunnen passeren en voor een aantasting van het beschermd stadsgezicht door verkeersspiegels aan de woningen in de Doelenstraat. [appellant sub 2] voert verder aan dat het verkeersonderzoek "Parkeerplaatsen Doelenstraat, beoordeling bruikbaarheid en veiligheid" van Goudappel Coffeng van 1 oktober 2014 ondeugdelijk is. Hiertoe voert zij aan dat ten onrechte geen gebruik is gemaakt van actuele verkeerstellingen, dat het verkeersonderzoek slechts een momentopname is, dat geen rekening is gehouden met de bijzondere ligging van de locatie in een oude binnenstad en dat bij de berekening van de verkeerstoename geen rekening is gehouden met vrachtverkeer, fietsers en voetgangers.
6.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het plan niet zal leiden tot ernstige verkeersdrukte en overlast in de Doelenstraat. Hiertoe voert hij aan dat het aantal verkeersbewegingen in de Doelenstraat na realisering van het parkeerterrein beperkt zal zijn. De raad stelt zich voorts op het standpunt dat het plan niet leidt tot verkeersonveilige situaties en wijst hiertoe op het verkeersonderzoek van Goudappel Coffeng.
6.2. Het parkeerterrein is gelegen ten westen van de Doelenstraat en wordt ontsloten via een ontsluitingsweg ter hoogte van het perceel aan de Doelenstraat 4.
6.3. In het verkeersonderzoek staat dat de verkeersintensiteit op de Doelenstraat na realisering van het parkeerterrein ongeveer 200 verkeersbewegingen per etmaal zal bedragen. Hierbij is uitgegaan van een gecombineerd gebruik van het terrein door bewoners enerzijds en als openbaar parkeerterrein anderzijds. In het verkeersonderzoek wordt geconcludeerd dat het aantal verkeersbewegingen een lage verkeersintensiteit betreft. Verder is de verkeerssnelheid op de Doelenstraat volgens het verkeersonderzoek laag. De Doelenstraat is overal breed genoeg om auto’s en fietsers te laten passeren en nagenoeg overal breed genoeg om twee personenauto’s te laten passeren. Vanwege de lage verkeersintensiteit is het aanvaardbaar dat auto’s, waar zij niet kunnen passeren, op elkaar wachten. Waar een personenauto een vrachtauto tegenkomt, zal de ontmoeting moeten plaatsvinden buiten de Doelenstraat en zal de personenauto achteruit moeten rijden. Omdat het een uitzonderlijke situatie betreft en gezien de lage snelheid van de andere verkeersdeelnemers wordt dit aanvaardbaar geacht. In het verkeersonderzoek staat verder dat het zicht op het kruispunt van de Doelenstraat met de ontsluiting naar het parkeerterrein beperkt is. Aanbevolen wordt om verkeersspiegels te plaatsen die het zicht verbeteren.
6.4. Hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd, biedt geen aanleiding voor het oordeel dat niet van de juistheid van het verkeersonderzoek kan worden uitgaan. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de raad heeft gesteld dat de verkeerstellingen die in het verkeersonderzoek zijn gehanteerd dateren van 2012 maar dat deze nog steeds bruikbaar zijn. Hierbij heeft de raad zich onweersproken op het standpunt gesteld dat de Doelenstraat een doodlopende weg betreft en dat het aantal woningen en aanwezige bedrijven de afgelopen jaren niet is gewijzigd, zodat de verkeerssituatie hetzelfde is gebleven. Voorts biedt de enkele stelling dat het verkeersonderzoek een momentopname betreft geen aanleiding voor het oordeel dat niet van de resultaten kan worden uitgegaan. [appellant sub 2] heeft niet gemotiveerd dat de gehanteerde verkeerstellingen niet zien op een representatieve situatie. Evenmin bestaat aanleiding voor het oordeel dat geen rekening is gehouden met de specifieke locatie in de oude binnenstad, nu de resultaten van het verkeersonderzoek mede zijn gebaseerd op een bezoek aan de locatie. Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het verkeersonderzoek niet in redelijkheid aan het plan ten grondslag heeft kunnen leggen.
6.5. De raad heeft zich op basis van het verkeersonderzoek in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet zal leiden tot verkeersonveilige situaties. Hierbij heeft de raad in aanmerking mogen nemen dat in het verkeersonderzoek staat dat de verkeerssnelheid op de Doelenstraat laag is en dat de verkeersintensiteit op de Doelenstraat na realisering van het parkeerterrein beperkt zal blijven. In dat verband heeft de raad in aanmerking mogen nemen dat bij het berekenen van het aantal verkeersbewegingen een worst-case-benadering is toegepast door ook uit te gaan van het gebruik van het terrein als openbare parkeerplaats. Voorts heeft de raad in aanmerking mogen nemen dat het aantal fietsers en voetgangers weliswaar niet is meegenomen bij de berekening van de verkeerstoename, maar dat niet aannemelijk is dat het aantal voetgangers en fietsers op de Doelenstraat zodanig is dat sprake zal zijn van ernstige overlast of verkeersonveilige situaties. Verder blijkt uit het verkeersonderzoek dat auto’s en fietsers elkaar kunnen passeren. De raad heeft voorts toegezegd verkeersspiegels te plaatsen zodat, zoals ook in het verkeersonderzoek wordt geconcludeerd, vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid een aanvaardbare situatie zal bestaan. Wat de vrees van [appellant sub 1] voor een aantasting van het beschermd stadsgezicht betreft, heeft de raad ter zitting toegelicht dat de spiegels niet aan de woningen zullen worden bevestigd. De raad heeft zich verder, gelet op de lage verkeerssnelheid en verkeersintensiteit op de Doelenstraat, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet zal leiden tot ernstige overlast op de Doelenstraat. Voor zover [appellant sub 1] heeft betoogd dat hij overlast zal ervaren van toeterende auto’s, heeft de raad zich tot slot in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan, vanwege de lage verkeersintensiteit op de Doelenstraat, in zoverre niet zal leiden tot onaanvaardbare geluidhinder.
Het betoog faalt.
Alternatieven
7. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat de raad ten onrechte geen onderzoek heeft verricht naar alternatieve locaties voor het parkeerterrein. Zij wijzen daarbij op alternatieve locaties aan de Oosterhuizerweg en aan de Dijkgraaf Poschlaan. [appellant sub 1] wijst voorts op locaties nabij het busstation langs de Westervesting.
7.1. De raad dient bij de keuze van een bestemming een afweging te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsvrijheid. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen.
7.2. De raad heeft toegelicht dat verschillende mogelijke parkeerlocaties voor de binnenstad zijn onderzocht en heeft hiertoe verwezen naar de beleidsnota "Nota Parkeerfonds gemeente Edam-Volendam" (hierna: de nota parkeerfonds). Daarbij heeft de raad toegelicht dat twee locaties aan de Singelweg en Noordervesting vanwege hun omvang en ligging beter geschikt zijn om in de parkeerbehoefte van toeristen, maar niet in die van bewoners van het centrum, te voorzien. De overige locaties zijn voor andere ruimtelijke ontwikkelingen, waaronder woningbouw en detailhandel, aangewezen.
Ten aanzien van de door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] aangehaalde locaties heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat op de locatie aan de Oosterhuizerweg slechts 10 plaatsen kunnen worden gerealiseerd zodat deze locatie op grond van de nota parkeerfonds en de daarin opgenomen parkeernorm niet in aanmerking komt als parkeerlocatie. De locatie aan de Dijkgraaf Poschlaan is voorts op meer dan 400 m afstand van de voorziene woningen en de binnenstad gelegen. Verder zouden voor de voorgestelde locatie nabij het busstation bomen die deel uitmaken van het beschermd stadsgezicht moeten worden gekapt. Tot slot is de Westervesting aangewezen als monument en maakt deze tevens deel uit van het beschermd stadsgezicht zodat parkeerplaatsen niet wenselijk zijn geacht.
Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat voldoende onderzoek naar alternatieve locaties heeft plaatsgevonden en dat de raad in redelijkheid niet voor de door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] aangedragen alternatieven heeft hoeven kiezen. Het betoog faalt.
8. Gelet op het voorgaande zijn de beroepen ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Schaaf, griffier.
w.g. Helder w.g. Schaaf
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 juni 2015
523-821.