201501940/2/R1.
Datum uitspraak: 28 mei 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te Beek,
en
de raad van de gemeente Beek,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 22 januari 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "Printhagenstraat en Bosserveldlaan" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld. [verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft [belanghebbende] een nadere uiteenzetting gegeven.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 19 mei 2015, waar [verzoeker], vertegenwoordigd door mr. H.M.J.G. Neelis, werkzaam bij Neelis Omgevingsrecht Juristen, en de raad, vertegenwoordigd door mr. S. Hannen, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door ing. H.N.J.M. Steins, werkzaam bij Aelmans Ruimte, Omgeving en Milieu B.V., als partij gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het plan betreft de uitvoering van de regeling "Ruimte voor ruimte Zuid-Limburg" en voorziet in drie compensatiekavels op twee locaties in Beek. De compensatiekavels zijn toegekend aan [belanghebbende] als tegenprestatie voor de beëindiging van haar melkrundveehouderij op de locatie Printhagenstraat. Eén compensatiekavel is toegekend op de (sloop)locatie Printhagenstraat. Op de locatie Bosserveldlaan voorziet het plan in twee kavels.
[verzoeker] is eigenaar van een perceel aan de Bosserveldlaan, kadastraal bekend sectie B, nr. 6599. Dit perceel is gesitueerd direct ten noorden van de compensatiekavels aan de Bosserveldlaan. [verzoeker] komt in beroep op tegen de toegekende woonbestemming voor de kavels aan de Bosserveldlaan, vanwege de mogelijke gevolgen van het plan voor de gebruiksmogelijkheden van zijn perceel.
3. Voor zover de raad de spoedeisendheid van het verzoek aan de orde stelt, overweegt de voorzieningenrechter dat [belanghebbende] ter zitting heeft toegelicht dat zij het voornemen heeft de compensatiekavels zo spoedig mogelijk voor verkoop aan te bieden. Een toezegging dat gewacht zal worden met het aanvragen van omgevingsvergunningen voor het bouwen totdat de Afdeling uitspraak doet in de bodemprocedure kan volgens [belanghebbende] niet worden gegeven. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat een spoedeisend belang aanwezig is.
4. [verzoeker] betoogt dat het plan zal leiden tot een ernstige beperking van de bedrijfsvoering op zijn perceel. Hij voert aan dat hij in het verleden ter plaatse een aanvang heeft genomen met de exploitatie van een hoveniersbedrijf. Dit gebruik was in strijd met het op dat moment geldende bestemmingsplan. Het college van burgemeester en wethouders heeft echter besloten het hoveniersbedrijf te gedogen. [verzoeker] beroept zich in dit verband op een brief van het college van burgemeester en wethouders van 24 maart 2003, waaruit volgens [verzoeker] volgt dat het bestaande hoveniersbedrijf ter plaatse wordt gedoogd, ook indien de gronden worden verhuurd of verkocht aan een derde. [verzoeker] heeft in of omstreeks 2007 zijn hoveniersbedrijf ter plaatse beëindigd, maar sindsdien verhuurt hij de gronden aan een transportbedrijf. Dit bedrijf heeft volgens [verzoeker] het gebruik van de gronden voor hoveniersactiviteiten voortgezet. De raad heeft dit ten onrechte niet betrokken bij het vaststellen van het plan, aldus [verzoeker].
4.1. Volgens de raad is het perceel van [verzoeker] in het bestemmingsplan "Buitengebied Beek 2011", vastgesteld door de raad op 7 juli 2011, bestemd voor agrarische doeleinden. De gronden mogen derhalve niet worden gebruikt voor niet-agrarische bedrijfsmatige activiteiten. Volgens de raad heeft het college van burgemeester en wethouders bij besluit van 3 december 2000 besloten de op dat moment bestaande hoveniersactiviteiten van [verzoeker] te gedogen. Aan deze gedoogbeschikking kan [verzoeker] thans geen rechten ontlenen, reeds omdat in de beschikking was vastgelegd dat deze persoonsgebonden is en geldig is tot uiterlijk 1 januari 2011. De brief van 24 maart 2003, zo daar al betekenis aan toekomt, ziet volgens de raad uitsluitend op het gebruik van de gronden voor de opslag van houtmaterialen. De woonbestemming voor de compensatiekavels zal geen gevolgen hebben voor het gebruik van het perceel van [verzoeker] voor enkel de opslag van houtmaterialen, aldus de raad.
4.2. Het geldende planologische regime voor het perceel van [verzoeker] is vastgelegd in het bestemmingsplan "Buitengebied Beek 2011". In dit bestemmingsplan is het perceel van [verzoeker] bestemd voor agrarische doeleinden. Niet in geschil is dat [verzoeker] in of omstreeks 2007 zijn hoveniersbedrijf ter plaatse heeft beëindigd. Het perceel wordt feitelijk gebruikt voor opslagdoeleinden door het bedrijf dat de gronden van [verzoeker] huurt. Het staat vast dat het bestaande niet-agrarische gebruik van de gronden in strijd is met het bestemmingsplan "Buitengebied Beek 2011".
4.3. In de gedoogbeschikking van het college van burgemeester en wethouders van 3 december 2000 staat dat het gebruik van de bebouwing op het perceel ten behoeve van een hoveniersbedrijf wordt gedoogd. De gedoogbeschikking is tot uiterlijk 1 januari 2011 van kracht en uitsluitend [verzoeker] kan daar rechten aan ontlenen. De volgende eigenaar of gebruiker van het perceel kan geen rechten ontlenen aan de gedoogbeschikking en mag het perceel enkel gebruiken op een wijze die in overeenstemming is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan, aldus de gedoogbeschikking.
[verzoeker] beroept zich op de brief van het college van burgemeester en wethouders van 24 maart 2003. In deze brief staat dat "aan het huidige gebruik van het perceel (houtopslag etc.) geen einddatum is verbonden". In de brief staat verder dat bij verkoop van het perceel het gebruik van de bouwwerken en de overige gronden niet mag worden geïntensiveerd wat betreft omvang (bijvoorbeeld meer opslag) en aard van de activiteiten (bijvoorbeeld een zwaardere activiteit dan de huidige). De voornoemde (overgangs)rechten komen te vervallen bij verwijdering en bij staken van de gebruiksactiviteiten, aldus de brief van 24 maart 2003.
4.4. De voorzieningenrechter ziet in de brief van 24 maart 2003 geen aanleiding voor het oordeel dat de toezegging van het college van burgemeester en wethouders betrekking heeft op het gebruik van de gronden ten behoeve van een hoveniersbedrijf. In de brief wordt enkel gesproken van een voortzetting van het gebruik van het perceel voor "houtopslag etc.". Ervan uitgaande dat [verzoeker] nog steeds een beroep toekomt op de brief van 24 maart 2003 ziet de voorzieningenrechter zich voorts gesteld voor de vraag in hoeverre de raad bij het vaststellen van het plan rekening heeft moeten houden met deze brief van het college van burgemeester en wethouders. De voorzieningenrechter ziet evenwel aanleiding om in het kader van deze procedure deze vraag onbeantwoord te laten en overweegt daartoe dat de raad ter zitting heeft toegelicht dat het niet-agrarische gebruik ten behoeve van de opslag van hout weliswaar in strijd is met het geldende bestemmingsplan, maar dat een dergelijk gebruik niet wezenlijk verschilt van het gebruik van de gronden voor de opslag in het kader van agrarische bedrijfsvoering. Het bestaande gebruik van het perceel van [verzoeker] heeft volgens de raad geen ernstige gevolgen voor het woon- en leefklimaat ter plaatse van de compensatiekavels. Het plan zal daarom niet leiden tot een ernstige beperking van het bestaande gebruik voor houtopslag. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dit standpunt van de raad niet onredelijk. Het betoog faalt.
5. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de vraag of de raad toetsing van het plan aan het "Limburgs Kwaliteitsmenu", vastgesteld op 12 januari 2010 door het college van gedeputeerde staten (hierna: LKM), terecht achterwege heeft gelaten geen bespreking behoeft, omdat [verzoeker] niet nader heeft toegelicht waarom het plan in strijd is met het LKM. Het betoog faalt.
6. [verzoeker] heeft zijn betoog dat het plan ten onrechte niet is getoetst aan provinciaal beleid niet nader gemotiveerd. Hij heeft niet toegelicht met welk beleid het plan in strijd is. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het plan is vastgesteld in strijd met het beleid van de provincie, daargelaten de omstandigheid dat de raad daar niet aan gebonden is. Het betoog faalt.
7. [verzoeker] betoogt dat de raad ten onrechte heeft volstaan met het toekennen van de bevoegdheid aan het college van burgemeester en wethouders de bestemming van de compensatiekavels te wijzigen naar de voorheen geldende agrarische bestemming, indien binnen vijf jaar na het onherroepelijk worden van het plan geen aanvang wordt genomen met de feitelijke uitvoering daarvan. Nu de raad kennelijk de intentie had de oude planologische situatie voor de compensatiekavels te herstellen na het "ongebruikt" verstrijken van een periode van vijf jaar, had hij daarvoor een deugdelijke waarborg in het plan dienen op te nemen. De raad had het college van burgemeester en wethouders moeten verplichten tot toepassing van de wijzigingsbevoegdheid of hij had aan de compensatiekavels een voorlopige woonbestemming kunnen toekennen, aldus [verzoeker].
7.1. Aan de compensatiekavels is de bestemming "Wonen - Ruimte voor Ruimte" toegekend.
Ingevolge artikel 3, lid 3.1, onder a, van de planregels zijn de voor
"Wonen - Ruimte voor Ruimte" aangewezen gronden bestemd voor wonen.
Ingevolge lid 3.6.1 is het college van burgemeester en wethouders bevoegd de bestemming van de voor "Wonen - Ruimte voor Ruimte" aangewezen gronden te wijzigen in de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschap" als bedoeld in artikel 4 van het bestemmingsplan "Buitengebied Beek 2011", doch met dien verstande dat het wijzigen eerst mag geschieden indien de bestemming "Wonen - Ruimte voor Ruimte" niet binnen vijf jaar na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan is gerealiseerd.
7.2. De voorzieningenrechter is van oordeel dat een dwingend geformuleerde wijzigingsbevoegdheid in strijd is met artikel 3.6 van de Wro. De raad kan derhalve het college van burgemeester en wethouders niet verplichten tot toepassing van een wijzigingsbevoegdheid als aan de gestelde voorwaarde wordt voldaan.
Een voorlopige bestemming krachtens artikel 3.2 van de Wro is naar haar aard tijdelijk. Dit betekent dat na afloop van de in het bestemmingsplan vastgelegde termijn, welke op grond van artikel 3.2 van de Wro maximaal vijf jaar mag bedragen, de voorlopige bestemming van rechtswege komt te vervallen. Indien de raad derhalve aan de compensatiekavels een voorlopige woonbestemming had toegekend, zou ook bij feitelijke uitvoering van het plan de voorlopige bestemming komen te vervallen na vijf jaar. Een reeds aangevangen gebruik voor woondoeleinden zou in dat geval niet in overeenstemming zijn met de toegekende definitieve bestemming. De raad heeft in redelijkheid kunnen afzien van een dergelijke planregeling, gelet ook op de gevolgen daarvan voor de rechthebbenden op de compensatiekavels.
Het betoog faalt.
8. Wat betreft het betoog van [verzoeker] dat de raad ten onrechte geen planschaderisicoanalyse heeft laten uitvoeren overweegt de Afdeling dat daartoe geen wettelijke verplichting bestaat. Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van het perceel van [verzoeker] betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan. Het betoog faalt.
9. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. D. Milosavljević, griffier.
w.g. Hagen w.g. Milosavljević
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2015
739.