201408091/1/A2.
Datum uitspraak: 3 juni 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 21 augustus 2014 in zaak nr. 13/2711 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 11 april 2012, aangevuld bij dat van 12 april 2012, heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag over 2010 voor [appellante] herzien en op nihil vastgesteld en de uitgekeerde voorschotten van haar teruggevorderd.
Bij besluit van 22 april 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 augustus 2014 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 mei 2015, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. R.S. Pot, advocaat te Amsterdam, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer, werkzaam aldaar, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: Wko), zoals deze luidde ten tijde van belang, is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir), met uitzondering van artikel 5, van toepassing.
Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de Awir wordt een tegemoetkoming op aanvraag toegekend door de Belastingdienst/Toeslagen.
Ingevolge artikel 26 is de belanghebbende, indien een herziening van een tegemoetkoming of een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag, het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd.
Bij wet van 7 juli 2010 tot wijziging van de Wet kinderopvang, de Wet op het onderwijstoezicht, de Wet op het primair onderwijs en enkele andere wetten in verband met wijzigingen in het onderwijsachterstandenbeleid (Stb. 2010, 296) is de citeertitel van de Wet kinderopvang met ingang van 1 augustus 2010 gewijzigd in Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen en zijn de artikelen 1 tot en met 89 vernummerd tot 1.1 tot en met 1.89.
2. [appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag over 2010 ten onrechte van haar terugvordert. Zij voert daartoe aan dat zij, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, voldoende bewijs heeft aangedragen waaruit volgt dat zij slachtoffer is geworden van oplichting. Volgens [appellante] is de aanvraag om kinderopvangtoeslag ingediend door een hulpverlener, die beschikte over haar DigiD. De rechtbank heeft haar voorts een onjuiste bewijslast toegedeeld door van haar te verlangen dat zij bankafschriften, waaruit blijkt wat er met de uitgekeerde voorschotten is gebeurd, zou overleggen, aldus [appellante].
2.1. Uit artikel 14, eerste lid, van de Awir volgt dat een voorschot op aanvraag wordt toegekend. De Belastingdienst/Toeslagen mag daarbij in beginsel uitgaan van de aanvraag.
Op 6 januari 2011 heeft de Belastingdienst/Toeslagen een digitale aanvraag om kinderopvangtoeslag over 2010 op naam en adres van [appellante] ontvangen. Voor het kunnen indienen van een dergelijke aanvraag is vereist dat deze door de aanvrager met zijn DigiD wordt ondertekend. DigiD is een persoonlijke inlogcode, voorzien van een wachtwoord, waarmee een persoon zich op websites van de overheid kan identificeren. Nu de aanvraag met de DigiD van [appellante] is ondertekend, mocht de Belastingdienst/Toeslagen het er voor houden dat de aanvraag is ingediend door haar of door iemand aan wie zij haar DigiD ter beschikking heeft gesteld. Aangezien de gebruikersnaam en het wachtwoord voor DigiD strikt persoonlijk zijn, is de aanvraag ook in het laatste geval aan [appellante] toe te rekenen. Dat de aanvraag, zoals [appellante] stelt, niet door haar, maar buiten haar medeweten om door een hulpverlener is ingediend, met gebruikmaking van de door [appellante] voor andere doeleinden verstrekte DigiD, heeft de Belastingdienst/Toeslagen dan ook voor haar rekening mogen laten. Dat geldt te meer nu bij de aanvraag het adres van [appellante] is opgegeven en de Belastingdienst/Toeslagen de besluiten met betrekking tot de kinderopvangtoeslag naar dat adres heeft verzonden. Verder zijn de voorschotten kinderopvangtoeslag uitgekeerd op het rekeningnummer van [appellante] zelf. Zij had er dan ook van op de hoogte kunnen zijn dat zij kinderopvangtoeslag ontving.
De rechtbank heeft, gelet op het voorgaande, terecht geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen terecht de aanvraag heeft toegerekend aan [appellante] en de voorschotten van haar heeft teruggevorderd. Voorts heeft de rechtbank bij de verdeling van de bewijslast, door [appellante] in de gelegenheid te stellen bankafschriften over te leggen waaruit kan blijken wat er met de voorschotten is gebeurd, geen onjuiste maatstaf aangelegd. Overigens heeft de Belastingdienst/Toeslagen er ter zitting op gewezen dat bij de uitvoering van de invordering rekening kan worden gehouden met een eventuele strafrechtelijke veroordeling van de hulpverlener.
Het betoog faalt.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, griffier.
w.g. Verheij w.g. Bindels
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2015
85-799.