201500872/1/A4.
Datum uitspraak: 3 juni 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Apeldoorn,
en
het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn,
verweerder.
Procesverloop
Bij ongedateerd besluit met kenmerk DOS-2014-048348 heeft het college zijn beslissing om op 30 oktober 2014 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het door [appellante] in strijd met de Algemene plaatselijke verordening 2014 van de gemeente Apeldoorn (hierna: de APV) aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 60,00) voor rekening van [appellante] komen.
Bij besluit van 12 januari 2015 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
[appellante] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 mei 2015, waar [appellante] en het college, vertegenwoordigd door M.W.A. Gerritsen, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 4:23, tweede lid, van de APV kan het college bepalen door middel van welk al dan niet van gemeentewege verstrekt inzamelmiddel of met gebruikmaking van welke inzamelvoorziening de inzameling van een bepaalde categorie huishoudelijke afvalstoffen plaatsvindt.
Ingevolge artikel 4.29, eerste lid, is het, behoudens het gebruik van inzamelvoorzieningen zoals een wijkcontainer of een brengdepot, de gebruiker van een perceel, voor wie krachtens artikel 4:23, tweede lid, een inzamelmiddel of een inzamelvoorziening is aangewezen, verboden de huishoudelijke afvalstoffen anders aan te bieden dan met gebruikmaking van het betreffende inzamelmiddel of de betreffende inzamelvoorziening.
2. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een van [appellante] afkomstige boodschappentas met huishoudelijke afvalstoffen, te weten oud papier, die op 30 oktober 2014 is aangetroffen naast een ondergrondse restafvalcontainer (hierna: ORAC) aan de Prins Willem Alexanderlaan 67-105 (achterzijde). Vast staat dat [appellante], door deze tas anders dan met gebruikmaking van de ORAC aan te bieden, artikel 4:29, eerste lid, van de APV heeft overtreden.
3. [appellante] betoogt dat het college niet in redelijkheid spoedeisende bestuursdwang heeft kunnen toepassen. Daartoe voert zij aan dat het college eenzijdig en niet doelmatig beleid voert, nu het college ter zake van ander verkeerd aangeboden huisvuil niet altijd handhavend optreedt. Daardoor komt het regelmatig voor dat verkeerd aangeboden huisvuilzakken dagenlang blijven liggen. Dit geldt vooral in de zomermaanden, wanneer de ORAC ook regelmatig defect is. Volgens [appellante] is er een groot verschil in vuilaantrekkende werking met gevaar voor de volksgezondheid tussen huisvuilzakken die dagenlang blijven liggen en de door haar aangeboden tas met oud papier. [appellante] voegt hieraan toe dat zij nimmer de intentie heeft gehad om de tas naast de ORAC te laten staan. Zij stelt de tas slechts tijdelijk naast de ORAC te hebben geplaatst, nadat was gebleken dat zij de afvalpas, welke nodig is om de ORAC te kunnen gebruiken, was vergeten. Zij besloot eerst boodschappen te doen en was voornemens bij thuiskomst de tas alsnog in de ORAC te plaatsen. Voorts wijst [appellante] erop dat zij nog nooit eerder huisvuil verkeerd ter inzameling heeft aangeboden.
3.1. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan onder meer het geval zijn indien handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
3.2. Het college heeft zich, onder verwijzing naar de beleidsnotitie "Handhaven van afvalovertredingen", op het standpunt gesteld dat ter zake van in strijd met de APV aangeboden huisvuil toepassing van spoedeisende bestuursdwang is aangewezen, gelet op de vuilaantrekkende werking van huisvuil, het belang van een schone openbare leefomgeving en de volksgezondheid. Volgens het college geldt dit ongeacht om welk soort huisvuil het gaat.
Hetgeen [appellante] heeft aangevoerd, biedt geen grond voor het oordeel dat het college ter zake van de door [appellante] in strijd met de APV ter inzameling aangeboden boodschappentas niet in redelijkheid, gelet op de vuilaantrekkende werking daarvan en het belang van een schone openbare leefomgeving, overeenkomstig zijn beleid, spoedeisende bestuursdwang heeft kunnen toepassen. Dat de aanwezigheid van de boodschappentas naast de ORAC geen gevaar opleverde voor de volksgezondheid, maakt dat niet anders. Ten aanzien van de stelling van [appellante] dat ter zake van ander verkeerd aangeboden huisvuil niet altijd handhavend wordt opgetreden, waardoor huisvuilzakken dagenlang kunnen blijven liggen, heeft het college ter zitting toegelicht dat het in verband met capaciteitsproblemen niet mogelijk is ter zake van al het binnen de gemeente verkeerd aangeboden huisvuil onmiddellijk handhavend op te treden. Dit laat echter de verplichting voor [appellante] om huisvuil op de in de APV voorgeschreven wijze aan te bieden onverlet en doet er niet aan af dat zij, door de boodschappentas naast de ORAC te plaatsen, de APV heeft overtreden. Deze omstandigheid is geen bijzondere omstandigheid als onder 3.1 bedoeld. Hetzelfde geldt voor zover [appellante] heeft aangevoerd dat zij nimmer de intentie heeft gehad om de tas naast de ORAC te laten staan en dat zij nog nooit eerder huisvuil verkeerd ter inzameling heeft aangeboden, wat daar verder ook van zij.
Het betoog faalt.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck,
lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, griffier.
w.g. Timmerman-Buck w.g. Van Roessel
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2015
457-732.