ECLI:NL:RVS:2015:1709

Raad van State

Datum uitspraak
21 mei 2015
Publicatiedatum
27 mei 2015
Zaaknummer
201501958/1/R6 en 201501958/2/R6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Kwelberging Koningstraat Afferden en de bouw van woningen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 21 mei 2015 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening en een beroep tegen het besluit van de raad van de gemeente Druten, dat op 27 november 2014 het bestemmingsplan "Kwelberging Koningstraat Afferden" heeft vastgesteld. Appellant, die zich tegen dit besluit heeft gekeerd, heeft verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft de zaak op 12 mei 2015 ter zitting behandeld, waarbij appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. P. Koeslag, en de raad werd vertegenwoordigd door L. Flier en mr. H.C.J. Oomen.

De voorzieningenrechter overweegt dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan beleidsvrijheid heeft en dat de Afdeling deze beslissing terughoudend toetst. Appellant betoogt dat de raad in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft gehandeld door niet te voorzien in de bouw van twee woningen nabij de kwelberging, terwijl hij meent dat er toezeggingen zijn gedaan. De voorzieningenrechter stelt vast dat er geen concrete, ondubbelzinnige toezeggingen zijn gedaan door de raad die aan appellant verwachtingen hebben gewekt. Bovendien is de bevoegdheid tot het vaststellen van het bestemmingsplan bij de raad en niet bij het college van burgemeester en wethouders of de Staat.

De voorzieningenrechter concludeert dat het beroep ongegrond is en wijst het verzoek om voorlopige voorziening af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 21 mei 2015.

Uitspraak

201501958/1/R6 en 201501958/2/R6.
Datum uitspraak: 21 mei 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
[appellante] en [appellant] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), gevestigd onderscheidenlijk wonend te Druten,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Druten,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 27 november 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Kwelberging Koningstraat Afferden" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
[appellant] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 12 mei 2015, waar [appellant], bijgestaan door mr. P. Koeslag, advocaat te Schijndel, en de raad, vertegenwoordigd door L. Flier, werkzaam bij de gemeente, bijgestaan door mr. H.C.J. Oomen, advocaat te Nijmegen, zijn verschenen.
Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Overwegingen
1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
3. Het plan maakt de aanleg van een kwelberging mogelijk op gronden gelegen tussen de [locatie A] en [locatie B] te Afferden. De kwelberging is onderdeel van de herinrichting van de Afferdense en Deestse uiterwaarden.
4. In het ontwerpplan was tevens voorzien in de bouw van twee woningen op gronden nabij de voorziene kwelberging. [appellant] richt zich tegen het besluit van de raad om in afwijking van het ontwerpplan in het vastgestelde plan uitsluitend te voorzien in de aanleg van de kwelberging.
4.1. [appellant] betoogt dat hij de gronden waarop de kwelberging is voorzien in een op 12 augustus 2013 gesloten koopovereenkomst heeft verkocht aan de Staat der Nederlanden (hierna: de Staat) onder de voorwaarde dat op zijn gronden nabij de voorziene kwelberging twee woningen mogen worden gerealiseerd. De Staat heeft de gronden volgens [appellant] doorverkocht aan de gemeente Druten waarbij in de akte van levering staat dat de gemeente Druten de rechtsverhouding van de Staat in de voornoemde koopovereenkomst overneemt. Gelet hierop heeft de gemeente Druten de verplichting op zich genomen de bouw van twee woningen nabij de voorziene kwelberging planologisch mogelijk te maken, aldus [appellant]. Door in het vastgestelde plan daarentegen niet te voorzien in de bouw van deze twee woningen heeft de raad het plan volgens [appellant] in strijd met het vertrouwensbeginsel vastgesteld.
Voorts betoogt [appellant] dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd waarom in het vastgestelde plan in afwijking van het ontwerpplan niet is voorzien in de bouw van twee woningen nabij de voorziene kwelberging. [appellant] verwijst hiertoe naar de zienswijzennota waarin onder meer staat dat bij de voorbereiding van het ontwerpplan zorgvuldig is beoordeeld of de locatie waarop de woningen zijn voorzien ruimtelijk aanvaardbaar is.
4.2. Voor zover [appellant] wijst op rechten die volgens hem zouden voortvloeien uit de tussen hem en de Staat gesloten koopovereenkomst, overweegt de voorzieningenrechter dat, wat hier ook van zij, de burgerlijke rechter de aangewezen rechter is om vast te stellen welke rechten en plichten voortvloeien uit de desbetreffende koopovereenkomst. In deze procedure kan dan ook niet worden getreden in de uitleg van de tussen [appellant] en de Staat gesloten privaatrechtelijke overeenkomst.
4.3. Wat betreft het betoog van [appellant] dat de raad het plan in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft vastgesteld, stelt de voorzieningenrechter voorop dat voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel nodig is dat er aan het bestuursorgaan toe te rekenen concrete, ondubbelzinnige toezeggingen zijn gedaan door een daartoe bevoegd persoon, waaraan rechtens te honoreren verwachtingen kunnen worden ontleend.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat door of namens de raad verwachtingen zijn gewekt dat het plan zou voorzien in de bouw van twee woningen. Hierbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat het college van burgemeester en wethouders van Druten in een brief van 5 februari 2013 aan [appellant] heeft medegedeeld bereid te zijn om de bouw van een dubbele woning nabij de voorziene kwelberging planologisch mogelijk te maken onder het voorbehoud dat de gemeenteraad te zijner tijd bij de vaststelling van het bestemmingsplan anders kan besluiten.
Voor zover [appellant] voorts betoogt dat het college van burgemeester en wethouders en de Staat toezeggingen hebben gedaan wat betreft de bouw van de twee woningen, overweegt de voorzieningenrechter dat, wat hier ook van zij, hieraan in deze procedure geen rechten kunnen ontleend, nu de bevoegdheid tot het vaststellen van een bestemmingsplan niet berust bij het college van burgemeester en wethouders en de Staat, maar bij de raad.
Gelet op het vorenstaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het plan in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft vastgesteld.
4.4. Met betrekking tot het betoog van [appellant] dat de raad voorts onvoldoende heeft gemotiveerd waarom in het vastgestelde plan wat betreft de bouw van de twee woningen is afgeweken van het ontwerpplan, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. In het raadsbesluit wordt wat betreft de gewijzigde vaststelling van het plan ten opzichte van het ontwerpplan verwezen naar het door de raad bij de vaststelling van het plan aangenomen amendement. In het amendement staat dat de bouw van de in het ontwerpplan voorziene woningen in strijd is met de door de raad op 11 februari 2010 vastgestelde "Woonvisie Afferden" en ten koste gaat van de doorzichten naar het buitengebied. Voorts wordt in het amendement gewezen op de omstandigheid dat het college van burgemeester en wethouders al eerder de bouw van een extra woning op de desbetreffende locatie heeft geweigerd. De voorzieningenrechter ziet gelet op het vorenstaande geen aanleiding voor het oordeel dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het plan gewijzigd is vastgesteld ten opzichte van het ontwerpplan.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep ongegrond;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. K.M. van Leeuwen-Gerkema, griffier.
w.g. Hagen w.g. Van Leeuwen-Gerkema
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 mei 2015
472-810.