ECLI:NL:RVS:2015:1705

Raad van State

Datum uitspraak
20 mei 2015
Publicatiedatum
27 mei 2015
Zaaknummer
201502362/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van vreemdeling tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De staatssecretaris had op 18 februari 2015 besloten om de aanvraag af te wijzen. De vreemdeling heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, die op 13 maart 2015 de zaak ongegrond verklaarde. De vreemdeling heeft vervolgens hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De Raad van State heeft in zijn uitspraak van 20 mei 2015 geoordeeld dat het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk is. Dit oordeel is gebaseerd op de vaststelling dat het hogerberoepschrift niet tijdig is ingediend. De termijn voor het indienen van het hoger beroep begon op 14 maart 2015, de dag na de verzending van de uitspraak van de rechtbank. De vreemdeling had tot 20 maart 2015 de tijd om hoger beroep in te stellen, maar het hogerberoepschrift is pas op 23 maart 2015 bij de Raad van State ingekomen.

De Raad van State heeft verder overwogen dat de vreemdeling niet in verwarring kon verkeren over de termijn voor het indienen van het hoger beroep, aangezien de uitspraak op 13 maart 2015 per fax aan hem was verzonden. De omstandigheid dat de uitspraak ook per post op 16 maart 2015 is verzonden, heeft geen invloed gehad op de termijn. De Raad van State heeft daarom besloten om het hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren en heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201502362/1/V3.
Datum uitspraak: 20 mei 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem (hierna: de rechtbank), van 13 maart 2015 in zaken nrs. 15/3393 en 15/3394 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 18 februari 2015 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen.
Bij uitspraak van 13 maart 2015 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de vreemdeling zich nader uitgelaten.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 6:24 van de Awb, vangt de termijn voor het indienen van een hogerberoepschrift aan met ingang van de dag na die, waarop de aangevallen uitspraak op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt.
Ingevolge artikel 69, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000, voor zover thans van belang, bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift één week.
2. Blijkens de stempel op het afschrift van de aangevallen uitspraak (hierna: de uitspraak) is de uitspraak op 13 maart 2015 aan de vreemdeling verzonden, zodat de termijn voor het instellen van hoger beroep op 20 maart is geëindigd. Het standpunt van de vreemdeling in zijn brief van 25 maart 2015 dat uit de aanbiedingsbrief bij de uitspraak van de rechtbank blijkt dat de uitspraak op 16 maart 2015 is verzonden, zodat de beroepstermijn niet is overschreden, kan niet worden gevolgd. Uit de aan de bovenkant van de uitspraak afgedrukte faxregel blijkt dat de uitspraak op 13 maart 2015 aan de vreemdeling per fax is verzonden en niet in geschil is dat hij de uitspraak daadwerkelijk op die datum heeft ontvangen. Derhalve kan voor de vreemdeling geen verwarring hebben bestaan over de aanvang en beëindiging van de termijn voor het indienen van een hoger-beroepschrift. Aan de omstandigheid dat de uitspraak tevens per post op 16 maart 2015 aan de vreemdeling is verzonden, kan onder die omstandigheid geen doorslaggevende betekenis worden gehecht.
Het hogerberoepschrift is op 23 maart 2015 bij faxbericht verzonden en bij de Raad van State ingekomen. De vreemdeling heeft het hogerberoepschrift derhalve niet tijdig ingediend.
3. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Verbeek
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2015
574-750.