201502364/1/V3.
Datum uitspraak: 20 mei 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdelingen],
appellanten,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem (hierna: de rechtbank), van 13 maart 2015 in zaken nrs. 15/3386, 15/3389, 15/3387 en 15/3391 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 18 februari 2015 heeft de staatssecretaris aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen.
Bij uitspraak van 13 maart 2015 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen hoger beroep ingesteld.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, hebben de vreemdelingen zich nader uitgelaten.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 6:24 van de Awb, vangt de termijn voor het indienen van een hogerberoepschrift aan met ingang van de dag na die, waarop de aangevallen uitspraak op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt.
Ingevolge artikel 69, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000, voor zover thans van belang, bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift één week.
2. Blijkens de stempel op het afschrift van de aangevallen uitspraak (hierna: de uitspraak) is de uitspraak op 13 maart 2015 aan de vreemdelingen verzonden, zodat de termijn voor het instellen van hoger beroep op 20 maart is geëindigd. Het standpunt van de vreemdelingen in hun brief van 25 maart 2015 dat uit de aanbiedingsbrief bij de uitspraak van de rechtbank blijkt dat de uitspraak op 16 maart 2015 is verzonden, zodat de beroepstermijn niet is overschreden, kan niet worden gevolgd. Uit de aan de bovenkant van de uitspraak afgedrukte faxregel blijkt dat de uitspraak op 13 maart 2015 aan de vreemdelingen per fax is verzonden en niet in geschil is dat zij de uitspraak daadwerkelijk op die datum hebben ontvangen. Derhalve kan voor de vreemdelingen geen verwarring hebben bestaan over de aanvang en beëindiging van de termijn voor het indienen van een hoger-beroepschrift. Aan de omstandigheid dat de uitspraak tevens per post op 16 maart 2015 aan de vreemdelingen is verzonden, kan onder die omstandigheid geen doorslaggevende betekenis worden gehecht.
Het hogerberoepschrift is op 23 maart 2015 bij faxbericht verzonden en bij de Raad van State ingekomen. De vreemdelingen hebben het hogerberoepschrift derhalve niet tijdig ingediend.
3. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Verbeek
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2015
574-750.