ECLI:NL:RVS:2015:1695

Raad van State

Datum uitspraak
19 mei 2015
Publicatiedatum
27 mei 2015
Zaaknummer
201500505/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • H. Troostwijk
  • J.Th. Drop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake intrekking verblijfsvergunning asiel en afwijzing aanvraag verblijfsvergunning regulier

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, die op 22 december 2014 een besluit van de staatssecretaris heeft vernietigd. Dit besluit, genomen op 6 augustus 2014, betrof de intrekking van de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd en de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd. De rechtbank oordeelde dat het besluit van de staatssecretaris ondeugdelijk gemotiveerd was en verklaarde het beroep van de vreemdeling gegrond.

De staatssecretaris heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij zich onvoldoende gemotiveerd heeft opgesteld over de veiligheidssituatie in Tripoli, Libië. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in eerdere uitspraken aangegeven dat er geen uitzonderlijke situatie in Tripoli is die bescherming biedt onder artikel 29 van de Vreemdelingenwet 2000. De Afdeling concludeert dat de rechtbank ten onrechte het besluit van de staatssecretaris heeft vernietigd, omdat de staatssecretaris wel degelijk voldoende gemotiveerd heeft aangegeven dat de veiligheidssituatie in Tripoli niet uitzonderlijk is.

De Afdeling verklaart het hoger beroep van de staatssecretaris gegrond en het incidenteel hoger beroep van de vreemdeling ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd en het beroep van de vreemdeling wordt ongegrond verklaard. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer van de Raad van State, waarbij de voorzitter en de leden de uitspraak hebben vastgesteld en deze openbaar is uitgesproken op 19 mei 2015.

Uitspraak

201500505/1/V3.
Datum uitspraak: 19 mei 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:
1. de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
2. [de vreemdeling],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 22 december 2014 in zaak nr. 14/19492 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 6 augustus 2014 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingetrokken, alsmede een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd te verlenen, dan wel om verlenging van de geldigheidsduur van de aan hem verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, afgewezen en ambtshalve geweigerd om hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 22 december 2014 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling heeft incidenteel hoger beroep ingesteld en een verweerschrift ingediend. Het incidenteel hogerberoepschrift is aangehecht.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
In het incidenteel hoger beroep van de vreemdeling
1. Hetgeen in het hogerberoepschrift is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.
2. Het incidenteel hoger beroep is kennelijk ongegrond.
In het hoger beroep van de staatssecretaris
3. De staatssecretaris klaagt in zijn enige grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij zich ondeugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat zich in Tripoli, Libië, niet de uitzonderlijke situatie voordoet waartegen artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3, van de Vw 2000 bescherming biedt.
3.1. De Afdeling heeft bij uitspraak van 27 februari 2015 in zaak nr. 201409480/1/V2  overwogen dat uit de in die zaak betrokken stukken niet kan worden afgeleid dat voormelde uitzonderlijke situatie zich voordoet in Tripoli.
3.2. De door de vreemdeling ingeroepen stukken geven geen wezenlijk ander beeld van de algemene veiligheidssituatie in Tripoli. Naar volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 27 februari 2015 in zaak nr. 201408987/1/V2  kan voorts uit de door de vreemdeling overgelegde brief van de staatssecretaris van 15 augustus 2014 niet worden afgeleid dat de staatssecretaris de veiligheidssituatie in Tripoli op enig moment anders heeft gekwalificeerd. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank ten onrechte het besluit ondeugdelijk gemotiveerd geacht.
De grief slaagt.
4. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, overweegt de Afdeling als volgt.
5. De vreemdeling heeft in het beroepschrift van 19 september 2014 onder meer te kennen gegeven dat al hetgeen hij eerder heeft aangevoerd, als herhaald en ingelast moet worden beschouwd. Hierop heeft de staatssecretaris evenwel in het besluit van 6 augustus 2014 gereageerd. Nu de vreemdeling in het beroepschrift niet heeft gesteld dat en waarom die reactie van de staatssecretaris tekortschiet, faalt de beroepsgrond reeds hierom.
6. Aan de hiervoor niet besproken bij de rechtbank voorgedragen beroepsgronden komt de Afdeling niet toe. Over die gronden heeft de rechtbank uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een oordeel gegeven, waartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Evenmin is sprake van een nauwe verwevenheid tussen het oordeel over die gronden dan wel onderdelen van het bij de rechtbank bestreden besluit waarop deze betrekking hebben, en hetgeen in hoger beroep aan de orde is gesteld. Deze beroepsgronden vallen thans dientengevolge buiten het geschil.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie gegrond;
II. verklaart het incidenteel hoger beroep van de vreemdeling ongegrond;
III. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 22 december 2014 in zaak nr. 14/19492;
IV. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.J.L. Crombach, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Crombach
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2015
689.