ECLI:NL:RVS:2015:1685

Raad van State

Datum uitspraak
27 mei 2015
Publicatiedatum
27 mei 2015
Zaaknummer
201408668/1/V6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.G.J. Parkins-de Vin
  • A.B.M. Hent
  • J.Th. Drop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen boete opgelegd wegens overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had op 17 september 2014 geoordeeld dat de minister een boete van € 14.250,00 had opgelegd aan [wederpartij] wegens overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). De rechtbank oordeelde dat de boete in verminderde mate aan [wederpartij] kon worden verweten en matigde de boete tot € 11.250,00. De minister ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

De Raad van State heeft de zaak op 12 mei 2015 behandeld. De minister stelde dat de rechtbank ten onrechte de boete had gematigd, omdat [wederpartij] niet zorgvuldig had gehandeld bij de controle van het verblijfsdocument van de vreemdeling. De minister betoogde dat [wederpartij] had moeten controleren of het document voldeed aan de echtheidskenmerken en typefouten, zoals beschreven in het stappenplan verificatieplicht. De Raad van State oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de overtreding in verminderde mate verwijtbaar was en dat de boete niet had moeten worden gematigd.

De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van [wederpartij] ongegrond. De Raad benadrukte dat de minister bij het opleggen van de boete rekening moet houden met de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid, en dat de rechtbank zonder terughoudendheid moet toetsen of de opgelegde boete evenredig is. De uitspraak van de Raad van State werd openbaar uitgesproken op 27 mei 2015.

Uitspraak

201408668/1/V6.
Datum uitspraak: 27 mei 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 17 september 2014 in zaak nr. 14/1762 in het geding tussen:
[wederpartij]
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 11 november 2013 heeft de minister [wederpartij] een boete opgelegd van in totaal € 14.250,00 wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, en artikel 15, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: de Wav).
Bij besluit van 21 februari 2014 heeft de minister het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 september 2014 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 21 februari 2014 vernietigd en het besluit van 11 november 2013 herroepen, de boete vastgesteld op € 11.250,00 en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de minister hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 mei 2015, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. G.A.A.M. Zwagemakers, werkzaam bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, is verschenen.
Overwegingen
1. Op dit geding is de Wav van toepassing zoals deze wet luidt per 1 januari 2013.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wav is het een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, draagt de werkgever die door een vreemdeling arbeid laat verrichten bij een andere werkgever er bij de aanvang van de arbeid door de vreemdeling onverwijld zorg voor dat de werkgever bij wie de arbeid feitelijk wordt verricht een afschrift van het document, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder 1˚ tot en met 3˚, van de Wet op de identificatieplicht, van de vreemdeling ontvangt.
2. Het door een arbeidsinspecteur van de Inspectie SZW op ambtsbelofte opgemaakte boeterapport van 12 september 2013 (hierna: het boeterapport) houdt het volgende in. Uit een op 3 juli 2013 uitgevoerd onderzoek in de administratie van [wederpartij] is gebleken dat die onderneming een vreemdeling van Marokkaanse nationaliteit arbeid heeft laten verrichten als schoonmaker bij [bedrijf A] en [bedrijf B] In de administratie van [wederpartij] was een kopie van een op naam van de vreemdeling gesteld identiteitsdocument, zijnde een verblijfsdocument, opgenomen. De arbeidsinspecteur zag dat dit verblijfsdocument vals dan wel vervalst was. Aan de voorzijde van het verblijfsdocument stonden de cijfers '25-08-13' en '26-08-08' niet op één rechte lijn en had het cijfer '13' een afwijking naar boven en het laatste cijfer '08' een afwijking naar beneden. Aan de achterzijde van het verblijfsdocument kwam het in de machine-leesbare zone gebruikte letter- en cijfertype niet overeen met het letter- en cijfertype dat behoort bij een origineel document. Zo weken de letters c, r, v, d, o, h en b af van het originele lettertype en weken de cijfers 1, 3, 4, 6, 7 en 9 af van het originele cijfertype, zoals die behoren bij het originele verblijfsdocument. Uit verklaringen van [vennoot] van [wederpartij] en [enig aandeelhouder] van [bedrijf C], bestuurder van [bedrijf A] en [bedrijf B], is voorts niet gebleken dat [wederpartij] onverwijld een afschrift van het identiteitsdocument heeft verzonden naar [bedrijf A] en [bedrijf B], waar de arbeid feitelijk plaatsvond.
3. Niet in geschil is dat [wederpartij] het verbod van artikel 2, eerste lid, van de Wav heeft overtreden en de op haar rustende verplichting bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de Wav niet heeft nageleefd.
4. De rechtbank heeft overwogen dat de overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav in verminderde mate aan [wederpartij] valt te verwijten. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat [vennoot] het Marokkaans paspoort, de handtekening, de bankpas en het burgerservicenummer van de vreemdeling heeft gecontroleerd en dat daarmee niets aan de hand was, alsmede dat de minister slechts aannemelijk heeft gemaakt dat aan de voorkant van het verblijfsdocument de 'geldig tot' datum van 2012 is veranderd in 2013, maar dat ten aanzien van achterkant van het verblijfsdocument, los van de geconstateerde afwijkingen van de gebruikte letters en cijfers, haar niet duidelijk is geworden of dat document van de vreemdeling zelf is. De rechtbank heeft daarin aanleiding gezien om, zelf voorziend, de boete met 25% te matigen.
5. De minister betoogt dat de rechtbank ten onrechte de voor overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav opgelegde boete wegens een verminderde mate van verwijtbaarheid heeft gematigd. Uit het boeterapport met bijlagen blijkt volgens de minister niet, of althans onvoldoende, dat [wederpartij] het verblijfsdocument overeenkomstig het 'Stappenplan verificatieplicht' (hierna: het stappenplan), dat is gepubliceerd op de website www.weethoehetzit.nl, op typefouten en echtheidskenmerken heeft gecontroleerd. [vennoot] heeft slechts verklaard dat hij heeft gekeken of het identiteitsdocument nog geldig is, of de vreemdeling, gelet op wat op de achterkant van het document staat aangegeven, mag werken in Nederland en of het gezicht op de foto op het document overeenkomt met dat van de vreemdeling. Volgens de minister was [wederpartij] gehouden het verblijfsdocument van de vreemdeling overeenkomstig het stappenplan te controleren op typefouten en echtheidskenmerken en had zij kunnen en moeten zien dat het cijfer- en lettertype van de machine-leesbare zone op dat verblijfsdocument afwijkt van dat op een origineel verblijfsdocument zoals weergegeven op die website en dat document vals dan wel vervalst is. Dat [wederpartij] het Marokkaans paspoort, de handtekening, de bankpas en het burgerservicenummer van de vreemdeling heeft gecontroleerd, laat onverlet dat zij het verblijfsdocument niet zorgvuldig heeft gecontroleerd, aldus de minister.
5.1. Het gaat bij het opleggen van een boete wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav om de aanwending van een discretionaire bevoegdheid van de minister. De minister moet bij de aanwending van deze bevoegdheid, zoals thans neergelegd in artikel 5:46, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, de hoogte van de boete afstemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Daarbij moet rekening worden gehouden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd.
Ingevolge de verplichting hem opgelegd in artikel 19d, derde lid, van de Wav, heeft de minister beleidsregels vastgesteld waarin de boetebedragen voor de overtredingen zijn vastgesteld. Ook bij de toepassing van deze beleidsregels en de daarin vastgestelde boetebedragen dient de minister in elk voorkomend geval te beoordelen of die toepassing strookt met de hiervoor bedoelde eisen die aan de aanwending van de bevoegdheid tot het opleggen van een boete moeten worden gesteld. Indien dat niet het geval is, dient de boete, in aanvulling op of in afwijking van het beleid, zodanig te worden vastgesteld dat het bedrag daarvan passend en geboden is.
De rechter toetst zonder terughoudendheid of het besluit van het bestuur met betrekking tot de boete voldoet aan deze eisen en dus leidt tot een evenredige sanctie.
5.2. Het oordeel van de rechtbank dat [wederpartij] gelet op het stappenplan gehouden was ook de achterkant van het verblijfsdocument van de vreemdeling te controleren op typefouten en echtheidskenmerken, is in hoger beroep niet bestreden. Niet in geschil is dat het cijfer- en lettertype van de machine-leesbare zone op de achterkant van dat verblijfsdocument afwijkt van dat op een origineel verblijfsdocument. Daaruit volgt reeds dat het door de vreemdeling aan [wederpartij] verstrekte verblijfsdocument niet door de Nederlandse autoriteiten aan de vreemdeling is afgegeven en vals dan wel vervalst is. Daarbij komt nog dat met twee jaartallen op de voorkant van het document zichtbaar is gemanipuleerd. De minister betoogt terecht dat [wederpartij] dit bij een zorgvuldige controle van het verblijfsdocument overeenkomstig het stappenplan had behoren te onderkennen, aangezien die afwijkingen duidelijk waarneembaar zijn. Nu [wederpartij] heeft nagelaten het verblijfsdocument op die manier te controleren heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat de overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav in verminderde mate verwijtbaar is en daarin ten onrechte aanleiding gezien om, zelf voorziend, de voor die overtreding opgelegde boete te matigen.
Het betoog slaagt.
6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, overweegt de Afdeling ten aanzien van het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van 21 februari 2014, voor zover daarop na hetgeen hiervoor is overwogen nog moet worden beslist, als volgt.
7. [wederpartij] wordt niet gevolgd in haar betoog dat de minister de opgelegde boete ten onrechte niet heeft gematigd omdat die haar, gelet op haar financiële situatie, onevenredig treft. Uit de door haar overgelegde financiële gegevens kan dat niet worden afgeleid.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 17 september 2014 in zaak nr. 14/1762;
III. verklaart het bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Willems, griffier.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Willems
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2015
412.