201406127/1/A1.
Datum uitspraak: 27 mei 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te Hillegom,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 30 juni 2014 in zaak nr. 14/1170 in het geding tussen:
[wederpartij] en Century USA B.V., wonend, respectievelijk gevestigd te Hillegom (hierna tezamen en in enkelvoud: [wederpartij]),
en
het college van burgemeester en wethouders van Hillegom.
Procesverloop
Bij besluit van 1 november 2012, zoals dat is gewijzigd bij besluit van 24 april 2013, heeft het college aan [appellante] omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een bedrijfspand op het perceel [locatie] te Hillegom (hierna: het perceel).
Bij besluit van 9 januari 2014 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard, het besluit van 1 november 2012, zoals dat is gewijzigd bij besluit van 24 april 2013, in zoverre herroepen dat de verlening van de omgevingsvergunning niet langer uitsluitend is gebaseerd op de overgangsregeling c.q. calamiteitenregeling zoals neergelegd in het bestemmingsplan "Hillegom Landelijk gebied 1997, 1e herziening".
Bij uitspraak van 30 juni 2014 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 9 januari 2014 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het college heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 maart 2015, waar het college, vertegenwoordigd door mr. N.L.J.M. van Hattum en I.C.M. Roelofs, beiden werkzaam bij de gemeente, en [appellante], vertegenwoordigd door mr. J. Hiemstra, advocaat te Delft, en [wederpartij] in persoon en als directeur van Century USA B.V, beiden bijgestaan door mr. A.K. Koornneef, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het bouwplan voorziet in de bouw van een bedrijfspand ter vervanging van het bedrijfspand dat door een brand op 31 december 2010 geheel is teniet gegaan.
2. Ingevolge het ten tijde van belang ter plaatse geldende bestemmingsplan "Hillegom Landelijk Gebied 1997, 1e herziening" rust op het perceel de bestemming "Agrarische hulp- en nevenbedrijven (AHN(2)", met als subbestemming "een bloemenhandel en bloemenververij (AHN(2)bb)".
Ingevolge de aanwijzingen op de plankaart mag het te bebouwen oppervlak ten hoogste 24% bedragen.
Ingevolge artikel 13, derde lid, aanhef en onder k, van de planvoorschriften, gelezen in samenhang met de aanwijzingen op de plankaart, mag de goothoogte van bedrijfsgebouwen ten hoogste 6 m en de bouwhoogte ten hoogste 9 m bedragen.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, zijn burgemeester en wethouders bevoegd - tenzij in hoofdstuk II of III ter zake reeds een vrijstellingsbevoegdheid is gegeven - vrijstelling te verlenen van de bepalingen van het plan voor afwijkingen van maten met ten hoogste 15%.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, mag een bouwwerk, dat afwijkt van dit plan en dat:
hetzij op het moment van tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan is of wordt gebouwd met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet;
hetzij na dit tijdstip is of wordt gebouwd krachtens een voor dit tijdstip verleende bouwvergunning dan wel ingevolge een mededeling als bedoeld in artikel 42 van de Woningwet, mits de bestaande afwijkingen niet worden vergroot:
a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
b. geheel worden vernieuwd, indien het bouwwerk door een calamiteit is tenietgegaan, mits de bouwvergunning is aangevraagd binnen twee jaar nadat het bouwwerk is tenietgegaan.
Ingevolge het tweede lid zijn burgemeester en wethouders bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in lid 1 ten behoeve van vergroting van horizontale en verticale afmetingen die niet meer bedraagt dan 10% van de oppervlakte, respectievelijk hoogte.
3. Niet in geschil is dat het bebouwde oppervlakte van het oorspronkelijke pand en het bebouwde oppervlakte en de goothoogte van het bouwplan in strijd zijn met het bestemmingsplan.
Het college heeft de gevraagde omgevingsvergunning verleend met toepassing van artikel 31, eerste lid, aanhef en onder b, van de planvoorschriften. Tevens heeft het college ten aanzien van de strijdigheid van de beoogde goothoogte met artikel 13, derde lid, aanhef en onder k, van de planvoorschriften met toepassing van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften vrijstelling verleend.
4. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het bepaalde in artikel 31, eerste lid, aanhef en onder b, van de planvoorschriften of de calamiteitenregeling als neergelegd in de uitspraak van de Afdeling van 20 november 2002 in zaak nr. 200106021/1 niet op de door het college voorgestane wijze kan worden aangevuld met het verlenen van vrijstelling als bedoeld in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften.
[appellante] voert daartoe aan dat zij door de verleende omgevingsvergunning niet in een betere positie is komen te verkeren en dat ook toepassing aan artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften kan worden gegeven zonder de combinatie met de toepassing van artikel 31, eerste lid, aanhef en onder b, van de planvoorschriften.
4.1. Blijkens de gedingstukken heeft het beoogde bedrijfspand een kleiner vloeroppervlak en een grotere bouw- en goothoogte dan het oorspronkelijke bouwwerk. Als gevolg hiervan krijgt het beoogde bedrijfspand een bouwvolume dat ongeveer 25% groter is dan het oorspronkelijke bedrijfspand dat is teniet gegaan.
Voor deze verandering biedt artikel 31, eerste lid, aanhef en onder b, van de planvoorschriften geen grondslag. Dat het college ook vrijstelling heeft verleend als bedoeld in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften, leidt niet tot een ander oordeel.
In dit artikel is immers bepaald dat indien in hoofdstuk II of III van de planvoorschriften ter zake reeds een vrijstellingsbevoegdheid is gegeven, geen toepassing kan worden gegeven aan deze bevoegdheid om vrijstelling te verlenen.
Nu ingevolge het in hoofdstuk III opgenomen artikel 31, tweede lid, van de planvoorschriften de bevoegdheid bestaat om vrijstelling te verlenen van het bepaalde in artikel 31, eerste lid, aanhef en onder b, van de planvoorschriften, heeft het college reeds daarom ten onrechte toepassing gegeven aan artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften.
4.2. Verder doet [appellante] tevergeefs een beroep op de uitspraak van de Afdeling van 20 november 2002 in zaak nr. 200106021/1.
De Afdeling heeft in deze uitspraak overwogen dat buiten het geval van overgangsrecht, in geval een bouwwerk door een calamiteit is tenietgegaan, dit mag worden herbouwd. Deze jurisprudentie heeft een uitzonderingskarakter en dient beperkt te worden uitgelegd. De strekking daarvan is dat een belanghebbende als gevolg van een calamiteit niet in een slechtere, maar ook niet in een betere positie mag komen te verkeren. Dit betekent onder meer dat slechts sprake kan zijn van herbouw van verloren gegane bebouwing, indien de oppervlakte van het nieuw op te richten bouwwerk nagenoeg gelijk is aan die van het vroegere bouwwerk en ook de aard en de omvang daarvan overeenstemt met die van de vroegere bebouwing.
Niet in geschil is dat de oppervlakte van het beoogde pand afneemt en de omvang en de hoogte toenemen ten opzichte van het oorspronkelijke verloren gegane pand. Gezien deze omstandigheden voorziet het bouwplan niet in de herbouw van het oorspronkelijke pand en kan derhalve geen succesvol beroep worden gedaan op de uitspraak van de Afdeling van 20 november 2002.
Dat het college vrijstelling heeft verleend als bedoeld in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften, leidt niet tot een ander oordeel. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat gelet op het uitzonderingskarakter van de calamiteitenregeling deze vrijstellingsbevoegdheid niet kan worden toegepast in combinatie met de calamiteitenregeling zoals neergelegd in voormelde uitspraak van 20 november 2002.
Het betoog faalt.
5. De conclusie is dat het besluit op bezwaar van 9 januari 2014 is genomen in strijd met het bepaalde in artikel 31, eerste lid, aanhef en onder b en artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften.
6. [appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de schending van deze rechtsregels kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van [wederpartij] en Century USA B.V.
6.1. [wederpartij] woont en Century USA B.V. is gevestigd aan de Noorderlaan op ongeveer 70 m van de bouwlocatie.
Uit de gedingstukken blijkt dat het belang van [wederpartij] bij een juiste toepassing van voormelde planvoorschriften is gelegen in een goed woon- en leefklimaat. Verder is het belang van Century USA B.V. bij een juiste toepassing van die artikelen gelegen in een goede inrichting van haar directe omgeving. Gelet hierop doet zich geen situatie voor waarbij de geschonden planvoorschriften kennelijk niet strekken tot bescherming van de belangen van [wederpartij] en Century USA B.V.
Het betoog faalt.
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck en mr. R. Uylenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. van Leeuwen, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Van Leeuwen
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2015
543.