ECLI:NL:RVS:2015:1664

Raad van State

Datum uitspraak
27 mei 2015
Publicatiedatum
27 mei 2015
Zaaknummer
201406398/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verzoek om informatie en proceskostenvergoeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland van 15 juli 2014. De zaak betreft een verzoek om informatie dat [appellant] op 7 maart 2013 heeft ingediend bij de korpschef van politie. Dit verzoek betrof documenten met betrekking tot een transactievoorstel, waaronder de akte van aanstelling van betrokken medewerkers. De korpschef heeft op 21 maart 2013 een aantal documenten verstrekt, maar niet de initiële aktes van aanstelling. Na bezwaar van [appellant] heeft de korpschef op 18 juni 2013 alsnog deze aktes verstrekt, maar stelde dat dit niet als herroeping van het eerdere besluit moest worden gezien. De rechtbank heeft het beroep van [appellant] ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Raad van State.

De Raad van State overweegt dat de korpschef niet verplicht was om de initiële aktes van aanstelling te verstrekken, omdat het verzoek van [appellant] niet duidelijk genoeg was. De korpschef heeft toegelicht dat hij het verzoek zo heeft begrepen dat hij volstond met de geldende aktes. De Raad van State bevestigt dat de korpschef niet in gebreke is gebleven en dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat er geen aanleiding was om de proceskosten van [appellant] te vergoeden. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.

De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke verzoeken om informatie en de verantwoordelijkheden van bestuursorganen in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur. De Raad van State concludeert dat de korpschef op juiste gronden heeft gehandeld en dat er geen onrechtmatigheid is vastgesteld die een proceskostenvergoeding rechtvaardigt.

Uitspraak

201406398/1/A3.
Datum uitspraak: 27 mei 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 15 juli 2014 in zaak nr. 13/6154 in het geding tussen:
[appellant]
en
de korpschef van politie.
Procesverloop
Bij besluit van 21 maart 2013 heeft de korpschef naar aanleiding van een verzoek om informatie van [appellant] documenten aan hem verstrekt.
Bij besluit van 18 juni 2013 heeft de korpschef het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 juli 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Met toestemming van partijen is afgezien van een behandeling van de zaak ter zitting.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet openbaarheid van bestuur kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Ingevolge het tweede lid vermeldt de verzoeker bij zijn verzoek de bestuurlijke aangelegenheid of het daarop betrekking hebbend document, waarover hij informatie wenst te ontvangen.
2. In zijn verzoek van 7 maart 2013 heeft [appellant] verzocht om toezending van alle documenten aangaande een door hem nader geduid ontvangen transactievoorstel, waaronder "de akte van aanstelling van de betrokken medewerker(s) alsmede eventuele wijzigingsbesluiten".
Bij besluit van 21 maart 2013 heeft de korpschef een aantal documenten verstrekt, waaronder afschriften van de geldende aktes van aanstelling van de dienstdoende verbalisanten. In het tegen dat besluit ingediende bezwaarschrift heeft [appellant] aangevoerd dat ten onrechte de initiële aktes van aanstelling van deze verbalisanten niet zijn verstrekt.
In het besluit op bezwaar van 18 juni 2013 heeft de korpschef zich op het standpunt gesteld dat hij, gezien de formulering van het verzoek, niet had hoeven begrijpen dat ook was beoogd om de initiële aktes van aanstelling te ontvangen. De korpschef heeft de initiële aktes desondanks verstrekt, onder de nadrukkelijke mededeling dat dit niet als herroeping van het besluit van 21 maart 2013 dient te worden beschouwd.
3. Tussen partijen is niet in geschil dat de korpschef inmiddels alle verzochte documenten heeft verstrekt. Het geschil is beperkt tot de vraag of de korpschef gehouden is de in bezwaar door [appellant] gemaakte proceskosten te vergoeden.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de korpschef heeft mogen volstaan met de bij het primaire besluit verstrekte documenten, zodat de omstandigheid dat de korpschef bij besluit van 18 juni 2013 de initiële aanstellingsaktes alsnog heeft verstrekt, niet moet worden aangemerkt als een herroeping van het besluit van 21 maart 2013. Hiertoe voert hij aan dat hij uitdrukkelijk heeft verzocht om de akte van aanstelling van de verbalisant, inclusief alle wijzigingsbesluiten, en door de Afdeling in een uitspraak van 11 juli 2012 in zaak nr. 201200024/1/A3 is geoordeeld dat uit een dergelijk verzoek voortvloeit dat ook om de initiële akte is verzocht. Bovendien kan de verstrekking van een document door een bestuursorgaan, nadat bezwaar is gemaakt, niet anders worden opgevat dan als een tegemoetkoming in bezwaar en derhalve als een herroeping van het primaire besluit. De rechtbank heeft dit miskend, aldus [appellant].
4.1. Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht worden de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
4.2. De korpschef heeft in het besluit van 18 juni 2013 toegelicht waarom hij het verzoek van [appellant] aldus heeft begrepen dat mocht worden volstaan met toezending van de geldende aktes van aanstelling van de dienstdoende verbalisanten. Daartoe heeft de korpschef overwogen dat een ambtenaar ingevolge artikel 4, eerste lid, onder a, van het Besluit algemene rechtspositie politie kan worden aangesteld voor een proeftijd van één jaar. Bij gebleken geschiktheid wordt deze ambtenaar na deze proeftijd in vaste dienst aangesteld. Hierbij wordt een nieuwe aanstellingsakte afgegeven. Dit betreft een nieuwe aanstelling en dus geen wijzigingsbesluit, aldus de korpschef. Gegeven deze toelichting en het feit dat uit het verzoek niet uitdrukkelijk volgt dat [appellant] naast de geldende ook de initiële aktes van aanstelling wenste te ontvangen, bestaat, anders dan in het geval waarover de Afdeling in voornoemde uitspraak van 11 juli 2012 in zaak nr. 201200024/1/A3 heeft geoordeeld, in dit geval geen grond voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de korpschef bij het besluit van 21 maart 2013 heeft mogen volstaan met het verstrekken van de daarbij overgelegde stukken.
Nu [appellant] pas in bezwaar uitdrukkelijk heeft verzocht om de initiële aktes van aanstelling, brengt de omstandigheid dat de korpschef deze aktes bij het besluit van 18 juni 2013 alsnog heeft verstrekt, niet met zich dat de korpschef aldus zijn primaire besluit wegens aan hem te wijten onrechtmatigheid heeft herroepen. Gelet op het vorenoverwogene heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de korpschef op juiste gronden geen aanleiding heeft gezien de in bezwaar door [appellant] gemaakte proceskosten te vergoeden.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. M. Vlasblom en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.S. Vreken-Westra, griffier.
w.g. Borman w.g. Vreken-Westra
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2015
434-816.