ECLI:NL:RVS:2015:1653

Raad van State

Datum uitspraak
27 mei 2015
Publicatiedatum
27 mei 2015
Zaaknummer
201405795/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen omgevingsvergunning voor dakterrassen in Eindhoven

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die op 5 juni 2014 een eerder besluit van het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven heeft vernietigd. Het college had op 28 augustus 2013 een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van dakterrassen door middel van het plaatsen van balkonhekken aan drie percelen in Eindhoven. De rechtbank oordeelde dat de balkonhekken niet in strijd waren met het bestemmingsplan, maar dat de spiltrappen in de binnentuinen dat wel waren. Het college verklaarde de bezwaren van de appellanten ongegrond, maar de rechtbank oordeelde dat het college een nieuw besluit moest nemen met inachtneming van haar uitspraak.

Appellanten, bewoners van de nabijgelegen straten, stelden in hoger beroep dat de balkonhekken in strijd zijn met het bestemmingsplan vanwege de bouwhoogte. Ze voerden aan dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat de percelen binnen het bestemmingsvlak "Woondoeleinden I" lagen en dat de maximale bouwhoogte niet was begrensd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 7 april 2015 behandeld. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank terecht had overwogen dat de balkonhekken niet in strijd waren met de toegestane bouwhoogte in het bestemmingsplan. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen weigeringsgronden waren voor de omgevingsvergunning. Het hoger beroep van de appellanten werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

201405795/1/A1.
Datum uitspraak: 27 mei 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant] en anderen, wonend te Eindhoven,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant (hierna: de rechtbank) van 5 juni 2014 in zaken nrs. 14/1724, 14/1725, 14/1476 en 14/1477 in het geding tussen:
[appellant] en anderen
en
het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven.
Procesverloop
Bij besluit van 28 augustus 2013 heeft het college [belanghebbende A] omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van dakterrassen door middel van het plaatsen van balkonhekken aan de [locatie 1], [locatie 2] en [locatie 3] te Eindhoven (hierna: de percelen).
Bij besluit van 14 april 2014 heeft het college de door [appellant] en anderen daartegen gemaakte bezwaren onder aanpassing van de motivering ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 juni 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] en anderen daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 14 april 2014 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen op de bezwaren met inachtneming van deze uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant] en anderen hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 8 september 2014 heeft het college opnieuw de door [appellant] en anderen daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
[appellant] en anderen hebben daartegen gronden ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, hebben [belanghebbende A], [belanghebbende B] en [belanghebbende C] schriftelijke uiteenzettingen gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 april 2015, waar [appellant] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigden], bijgestaan door mr. S. Oord, en het college, vertegenwoordigd door M.J.M.J. Heutink, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting [belanghebbende A] en [belanghebbende B] verschenen. [belanghebbende C] heeft zich laten vertegenwoordigen door [belanghebbende B].
Overwegingen
1. De aanvraag om omgevingsvergunning heeft betrekking op het realiseren van dakterrassen op de bestaande daken van een drietal patiowoningen. [appellant] en anderen wonen aan de Dommelhoefstraat en Lakerstraat in Eindhoven. Hun tuinen zijn gekeerd naar de desbetreffende dakterrassen.
2. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat de voorziene balkonhekken niet in strijd zijn met het bestemmingsplan. Gelet op de bouwtekening behorend bij de omgevingsvergunning maken ook de spiltrappen in de binnentuinen van de patiowoningen onderdeel uit van de omgevingsvergunning. De spiltrappen zijn in strijd met het bestemmingsplan. De rechtbank heeft het besluit van 14 april 2014 daarom vernietigd.
3. [appellant] en anderen betogen dat de rechtbank heeft miskend dat de balkonhekken van het bouwplan vanwege de bouwhoogte in strijd zijn met het bestemmingsplan. Zij voeren daartoe aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de percelen liggen binnen het bestemmingsvlak "Woondoeleinden I". Gelet op de volgens hen ter plaatse geldende, andere bestemming "Woondoeleinden" geldt de bestaande hoogte als de maximale bouwhoogte, aldus [appellant] en anderen. Volgens hen kan het niet de bedoeling van de planwetgever zijn geweest om voor de desbetreffende patiowoningen een maximale bouwhoogte van 15 meter conform de bouwverordening toe te staan. Zij voeren aan dat op blz. 48 van de plantoelichting de maximale (goot)bouwhoogte is bepaald op "als bestaand". Tot slot stellen zij dat zij bij hun keuze een woning te kopen aangrenzend aan een patiowoning hebben betrokken, dat die patiowoningen geen dakterras hebben.
3.1. Ter plaatse van de percelen geldt het bestemmingsplan "Tongelre binnen de Ring 2007".
3.2. Op de plankaart heeft het gebied tussen de Treurenburgstraat, Dommelhoefstraat, Lakerstraat en Tongelrestraat, waarin de percelen zijn gelegen, de kleur geel en staat in dat aaneengesloten gebied de aanduiding "W-1". De aanduiding "W" ontbreekt. Het gebied is geheel omgeven door gronden met de kleur grijs en de aanduiding "Vv".
Uit de legenda volgt, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, dat op de gronden in het gebied met de aanduiding "W-1" de bestemming "Woondoeleinden I" rust.
De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat de balkonhekken niet in strijd zijn met de toegestane bouwhoogte in het bestemmingsplan. Ingevolge artikel 4.3.1, aanhef en onder c, van de planvoorschriften is de maximale bouwhoogte van een hoofdgebouw bij de bestemming "Woondoeleinden 1" als op de plankaart is aangeduid. Op de plankaart ontbreekt, naar niet in geschil is, een aanduiding voor een maximale bouwhoogte bij de percelen, zodat ingevolge het bestemmingsplan de bouwhoogte niet is begrensd. Gelet op de bewoordingen dient die bepaling, indien op de plankaart een aanduiding voor maximale bouwhoogte ontbreekt, niet zo te worden gelezen dat als maximale bouwhoogte de bestaande bouwhoogte geldt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 22 april 2009 in zaak nr. 200803956/1; www.raadvanstate.nl), is de toelichting geen bindend onderdeel van een bestemmingsplan en vormt zij als zodanig derhalve geen concreet toetsingskader voor een aanvraag om omgevingsvergunning. Bovendien oordeelt de Afdeling dat de door [appellant] en anderen aangehaalde passage uit de plantoelichting betrekking heeft op de bestemming "Woondoeleinden", terwijl op de percelen de bestemming "Woondoeleinden I" rust.
3.3. Gelet op artikel 2.10, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht dient het college uitsluitend te beoordelen of zich voor de omgevingsvergunning één van de in dat artikel opgenomen weigeringsgronden voordoet. Als dat niet het geval is, moet de omgevingsvergunning worden verleend; als dat wel zo is, moet de vergunning worden geweigerd. De rechtbank kon in haar oordeel niet de belangen van [appellant] en anderen betrekken, nu wat de balkonhekken betreft zich geen weigeringsgronden voordoen.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Bij besluit van 8 september 2014 heeft het college opnieuw de door [appellant] en anderen daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard. Dit besluit wordt, gelet op artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in verbinding met artikel 6:19, eerste lid, van die wet, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding.
6. Ter zitting van de Afdeling hebben [appellant] en anderen hun beroep tegen het besluit van 8 september 2014 ingetrokken.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. D.J.C. van den Broek en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, griffier.
w.g. Van Altena w.g. Soede
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2015
270-761.