ECLI:NL:RVS:2015:1649

Raad van State

Datum uitspraak
19 mei 2015
Publicatiedatum
27 mei 2015
Zaaknummer
201405766/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van vreemdelingen tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van vreemdelingen tegen de afwijzing van hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De aanvragen werden op 5 juni 2014 afgewezen, waarna de vreemdelingen in beroep gingen bij de rechtbank Den Haag. De rechtbank verklaarde de beroepen op 11 juli 2014 ongegrond. Hierop hebben de vreemdelingen hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.

De Raad van State heeft in zijn uitspraak van 19 mei 2015 geoordeeld dat het hoger beroep van de vreemdelingen kennelijk niet-ontvankelijk is. Dit oordeel is gebaseerd op de informatie die door de staatssecretaris is verstrekt, waaruit blijkt dat vreemdeling 1 inmiddels een machtiging tot voorlopig verblijf heeft gekregen in het kader van gezinshereniging, en dat vreemdeling 2 in Duitsland een asielaanvraag heeft ingediend. Hierdoor hebben de vreemdelingen geen belang meer bij de beoordeling van hun hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank.

De Raad van State heeft de beslissing genomen dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 19 mei 2015, en is vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, griffier.

Uitspraak

201405766/1/V3.
Datum uitspraak: 19 mei 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
Stichting Nidos, in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van [vreemdeling 1], en [vreemdeling 2], mede voor zijn minderjarige kind; tezamen: de vreemdelingen),
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 11 juli 2014 in zaken nrs. 14/13445 en 14/13448 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 5 juni 2014 heeft de staatssecretaris aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Deze besluiten zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 11 juli 2014 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De staatssecretaris en de vreemdelingen hebben nadere stukken ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Het hoger beroep van de vreemdelingen is erop gericht te voorkomen dat zij op grond van Verordening (EG) 343/2003 van de Raad van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend (PB 2003 L 050; hierna: de Dublinverordening) door de staatssecretaris worden overgedragen aan Italië.
Het door de staatssecretaris op 24 april 2015 overgelegde nadere stuk komt erop neer dat volgens hem de vreemdelingen geen belang hebben bij het ingestelde hoger beroep. Bij brief van 11 mei 2015 hebben de vreemdelingen op dat stuk gereageerd.
2. Uit door de staatssecretaris verstrekte informatie blijkt dat vreemdeling 1 op enig moment met onbekende bestemming is vertrokken, maar dat aan haar inmiddels een machtiging tot voorlopig verblijf is verleend in het kader van gezinshereniging met haar in Nederland verblijvende ouders en dat de staatssecretaris aan de Italiaanse autoriteiten heeft medegedeeld de procedure tot overdracht op grond van de Dublinverordening voor vreemdeling 1 in te trekken.
Uit door de staatssecretaris verstrekte informatie blijkt voorts dat vreemdeling 2 op enig moment met onbekende bestemming is vertrokken en op 8 september 2014 in Duitsland een asielaanvraag heeft ingediend. Hij is door Duitsland niet aan de Nederlandse autoriteiten overgedragen.
Onder deze omstandigheden hebben de vreemdelingen geen belang bij beoordeling van het door hen ingestelde hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank van 11 juli 2014.
3. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Verbeek
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2015
574.