201309294/2/R3.
Datum uitspraak: 27 mei 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Someren,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Someren,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 26 juni 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied 2013" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer [appellant] beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 november 2014, waar onder meer [appellant], bijgestaan door mr. H.A. Gooskens, en de raad, vertegenwoordigd door A.J.M. van Son en drs. R.T. Klarenaar, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [partij], bijgestaan door mr. W. Krijger, gehoord.
Bij tussenuitspraak van 21 januari 2015, in zaak nr. 201309294/1/R3, heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen zestien weken na verzending van de tussenuitspraak het daarin omschreven gebrek in het besluit van 26 juni 2013 te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.
Bij brief van 30 april 2015 heeft de raad laten weten geen gebruik te maken van de gelegenheid het gebrek binnen de gestelde termijn te herstellen.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft de Afdeling bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De Afdeling heeft in overweging 9.4 van de tussenuitspraak geoordeeld dat de raad inzichtelijk had moeten maken waarom het handels- en constructiebedrijf van [appellant] op het bedrijfsperceel [locatie], waarvan niet in geschil is dat dit bedrijf in categorie 3.2 valt, niet in aanmerking komt voor een maatbestemming en dat het bestreden besluit in zoverre ondeugdelijk is gemotiveerd.
De Afdeling heeft de raad in de tussenuitspraak opgedragen binnen zestien weken na de verzending daarvan alsnog te motiveren waarom het handels- en constructiebedrijf van [appellant] al dan niet in aanmerking komt voor een maatbestemming en zonodig een gewijzigde planregeling voor dit perceel vast te stellen.
2. De tussenuitspraak verplicht, gelet op artikel 8:51a, tweede lid, van de Awb, het gebrek te herstellen binnen de daartoe gestelde termijn, die liep tot 13 mei 2015. Uit de brief van 30 april 2015 volgt dat de raad heeft besloten het
geconstateerde gebrek niet binnen de gestelde termijn te herstellen, omdat inmiddels in het kader van bij de rechtbank lopende procedures een verkenning is gestart om in gezamenlijk overleg met alle betrokken partijen te bezien of een structurele oplossing voor de ontstane situatie kan worden gevonden en de raad deze verkenning niet wil doorkruisen met een nadere motivering of een nader besluit in deze zaak. Dit betekent dat het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek in het besluit van 26 juni 2013 niet binnen de daartoe gestelde termijn is hersteld.
3. Gelet op overweging 9.4 van de tussenuitspraak ziet de Afdeling in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover dat ziet op de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Bedrijf" voor het bedrijfsperceel [locatie], voor zover niet alle bedrijfsactiviteiten van het handels- en constructiebedrijf van [appellant] ter plaatse als zodanig zijn bestemd, is genomen in strijd met artikel 3:46 van de Awb. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.
4. De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb de raad op te dragen om binnen twaalf weken na verzending van deze uitspraak voor het vernietigde plandeel met inachtneming van hetgeen in de tussenuitspraak is overwogen een nieuw besluit te nemen. Bij het stellen van de termijn betrekt de Afdeling voornoemde brief van 30 april 2015 over de verkenning die thans plaatsvindt in het kader van de bij de rechtbank aanhangige procedures over de bedrijfsactiviteiten op het perceel. De Afdeling acht het onwenselijk dat een kortere termijn deze procedures beslissend zou kunnen beïnvloeden. Het door de raad te nemen nieuwe besluit behoeft niet overeenkomstig afdeling 3.4 van de Awb te worden voorbereid.
5. De raad dient ten aanzien van het beroep van [appellant] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Someren van 26 juni 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied 2013", voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Bedrijf" voor het perceel [locatie], voor zover de bedrijfsactiviteiten van het handels- en constructiebedrijf van [appellant A] en [appellant B] ter plaatse niet als zodanig zijn bestemd;
III. draagt de raad van de gemeente Someren op om binnen twaalf weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Someren tot vergoeding van bij [appellant A] en [appellant B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.026,64 (zegge: duizendzesentwintig euro en vierenzestig cent), waarvan € 980,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
V. gelast dat de raad van de gemeente Someren aan [appellant A] en [appellant B] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. G. van der Wiel en mr. B.P.M. van Ravels, leden, in tegenwoordigheid van mr. K.S. Man, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Man
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2015
629.