ECLI:NL:RVS:2015:1598

Raad van State

Datum uitspraak
13 mei 2015
Publicatiedatum
20 mei 2015
Zaaknummer
201501080/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van vreemdeling tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, die op 29 januari 2015 het beroep van de vreemdeling niet-ontvankelijk verklaarde. De vreemdeling had op 5 januari 2015 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie was afgewezen. De vreemdeling stelde dat hij de door de rechtbank verzonden fax van 8 januari 2015, waarin hij werd uitgenodigd om beroepsgronden aan te voeren, niet had ontvangen. De rechtbank had geoordeeld dat de vreemdeling niet tijdig beroepsgronden had ingediend, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van zijn beroep.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 13 mei 2015 geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank niet had onderkend dat de vreemdeling door omstandigheden die niet aan hem te wijten waren, niet in staat was om zijn beroepsgronden tijdig in te dienen. De Afdeling verwijst naar eerdere rechtspraak die stelt dat het bestuursorgaan moet aantonen dat een document is verzonden, en dat het vermoeden van ontvangst kan worden weerlegd door de geadresseerde.

De Afdeling heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd en de zaak terugverwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling. Tevens zijn de proceskosten in hoger beroep vastgesteld op € 490,00, met de bepaling dat de rechtbank beslist over de vergoeding van deze kosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 13 mei 2015.

Uitspraak

201501080/1/V2.
Datum uitspraak: 13 mei 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen (hierna: de rechtbank), van 29 januari 2015 in zaken nrs. 15/155 en 15/160 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 5 januari 2015 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 29 januari 2015 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. In de enige grief klaagt de vreemdeling dat de rechtbank het door hem ingestelde beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens het niet tijdig indienen van beroepsgronden. Hiertoe voert hij aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat hij de door haar verzonden fax van 8 januari 2015, waarin hij in de gelegenheid is gesteld uiterlijk op 16 januari 2015 beroepsgronden aan te voeren, niet heeft ontvangen.
1.1. Ingevolge artikel 6:5 van de Awb bevat het beroepschrift onder meer de gronden van het beroep.
Ingevolge artikel 6:6, aanhef en onder a, van die wet kan het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard, indien niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het beroep, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
1.2. Uit de uitspraak van de Afdeling van 10 mei 2011 in zaak nr. 201010777/1/V1 volgt dat in het geval van niet aangetekende verzending van een besluit of een ander document dat rechtens van belang is, het bestuursorgaan aannemelijk dient te maken dat het desbetreffende stuk is verzonden. Indien het bestuursorgaan aannemelijk maakt dit te hebben gedaan op een wijze die het vermoeden van ontvangst rechtvaardigt, ligt het vervolgens op de weg van de geadresseerde om dat vermoeden te ontzenuwen. Hiertoe dient de geadresseerde feiten te stellen op grond waarvan de ontvangst redelijkerwijs kan worden betwijfeld. Hetgeen de Afdeling in zoverre heeft overwogen is van overeenkomstige toepassing op door de rechtbank verzonden stukken waarin een vreemdeling in de gelegenheid wordt gesteld een verzuim in de zin van voormeld artikel 6:6 van de Awb te herstellen.
1.3. Uit het rechtbankdossier is op te maken dat de rechtbank voormelde fax op 8 januari 2015 naar het faxnummer van het kantoor van de gemachtigde van de vreemdeling heeft verzonden met als resultaat "Voltooid". Dit rechtvaardigt, in aanmerking genomen dat per fax verzonden stukken in de regel worden afgeleverd bij het faxnummer waaraan deze zijn gericht, het vermoeden dat deze fax door de vreemdeling is ontvangen. Ter weerlegging van dit vermoeden heeft de vreemdeling in hoger beroep, ter nadere toelichting op zijn in beroep aangevoerde stelling dat hij voormelde fax van 8 januari 2015 niet heeft ontvangen, een verklaring overgelegd van het bedrijf dat het faxverkeer van het kantoor van zijn gemachtigde verzorgt. Hierin wordt verklaard dat die fax als gevolg van een technische storing bij de mailserver niet bij het faxnummer van het kantoor van de gemachtigde is binnengekomen. Gelet op deze verklaring kan in dit geval, anders dan de rechtbank heeft overwogen, redelijkerwijs worden betwijfeld dat de fax van 8 januari 2015 door de vreemdeling is ontvangen. In het rechtbankdossier bevinden zich geen stukken die deze twijfel wegnemen. Het vorenstaande rechtvaardigt in dit geval de conclusie dat de vreemdeling, als gevolg van niet aan hem toe te rekenen omstandigheden, niet de gelegenheid heeft gehad alsnog beroepsgronden aan te voeren. Gelet hierop heeft de rechtbank het beroep ten onrechte krachtens artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk verklaard. De grief slaagt.
2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. De Afdeling zal de zaak krachtens artikel 8:115, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb naar de rechtbank terugwijzen om door haar te worden behandeld en beslist met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
3. De Afdeling zal de proceskosten in hoger beroep vaststellen. De rechtbank moet over de vergoeding van deze kosten beslissen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 29 januari 2015 in zaak nr. 15/155;
III. wijst de zaak naar de rechtbank terug;
IV. stelt de door de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte kosten vast op een bedrag van € 490,00 (zegge: vierhonderdnegentig euro), en bepaalt dat de rechtbank beslist omtrent de vergoeding van deze kosten.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en
mr. C.J. Borman en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.M. Ahmady-Pikart, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Ahmady-Pikart
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2015
753.