ECLI:NL:RVS:2015:1594

Raad van State

Datum uitspraak
11 mei 2015
Publicatiedatum
20 mei 2015
Zaaknummer
201503158/2/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen handhaving van bestuursrechtelijke maatregelen met betrekking tot standplaatsvergunning

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 11 mei 2015 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening. Het verzoek is ingediend door [verzoekster], gevestigd te De Cocksdorp, gemeente Texel, tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Texel. Dit college had op 16 januari 2014 een dwangsom opgelegd aan [verzoekster] om binnen twee maanden te voldoen aan bepaalde maatregelen met betrekking tot de afmetingen van de standplaats en het verwijderen van reclame-uitingen. De rechtbank Noord-Holland had eerder het beroep van [verzoekster] gegrond verklaard, maar het besluit van 16 januari 2014 werd gehandhaafd, wat leidde tot het hoger beroep van [verzoekster]. Tijdens de zitting op 30 april 2015 heeft de voorzieningenrechter de argumenten van [verzoekster] gehoord, die aanvoerde dat er zicht was op legalisatie van de situatie door een aanvraag voor een omgevingsvergunning. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de vrijstellingsmogelijkheid niet van toepassing was en dat er geen omgevingsvergunning van rechtswege was ontstaan. Uiteindelijk werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, waarbij de voorzieningenrechter geen aanleiding zag om te twijfelen aan de rechtmatigheid van de handhaving van de opgelegde last.

Uitspraak

201503158/2/A1.
Datum uitspraak: 11 mei 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoekster], gevestigd te De Cocksdorp, gemeente Texel, waarvan [vennoot], wonend te De Cocksdorp, gemeente Texel,
verzoekster,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 26 maart 2015 in zaak nr. 14/1432 in het geding tussen:
[verzoekster]
en
het college van burgemeester en wethouders van Texel.
Procesverloop
Bij besluit van 16 januari 2014 heeft het college [vennoot] (hierna: [verzoekster]) onder oplegging van een dwangsom van € 550,00 per dag met een maximum van € 16.500,00 gelast om binnen twee maanden aan de volgende maatregelen te voldoen: 1. De afmetingen van de standplaats terugbrengen en teruggebracht houden tot een maximale oppervlakte van 32 m2. Dit is inclusief eventuele ruimte voor het terras. 2. Het verwijderen en verwijderd houden van de volgende reclame-uitingen: de borden en het reclame-ijsje. 3. Het ontnemen van het karakter van een gebouw van de standplaats en ervoor zorgen dat er weer sprake is van een verkoopwagen in overeenstemming met de standplaatsvergunning.
Bij besluit van 13 juni 2014 heeft het college het door [verzoekster] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard ten aanzien van de onderdelen 1 en 2 van de last, het bezwaar gegrond verklaard ten aanzien van onderdeel 3 van de last en het besluit van 16 januari 2014 in zoverre herroepen door onderdeel 3 van de last in te trekken. Aanvullend heeft het college besloten dat gedurende de periode dat de aangevraagde omgevingsvergunning voor legalisering van het terras in behandeling is niet handhavend wordt opgetreden tegen het terras. Wanneer de omgevingsvergunning niet wordt verleend, zal volgens het college alsnog een nieuwe begunstigingstermijn worden gesteld ten aanzien van het terras.
Bij uitspraak van 26 maart 2015 heeft de rechtbank het door [verzoekster] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 13 juni 2014 vernietigd en bepaald dat het besluit van 16 januari 2014 wordt gehandhaafd, waarbij de termijn waarbinnen aan de last dient te worden voldaan op twee maanden vanaf de datum van de uitspraak wordt gesteld. De rechtbank heeft verder bepaald dat de uitspraak in de plaatst treedt van het vernietigde besluit.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoekster] hoger beroep ingesteld. Bij deze brief heeft [verzoekster] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 30 april 2015, waar [verzoekster], vertegenwoordigd door [vennoot] en bijgestaan door mr. E.A. Wentink-Quelle, advocaat te Amsterdam, is verschenen. Voorts is daar Herberg De Aanleg, vertegenwoordigd door mr. M.I. Houben, advocaat te Amsterdam, gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. [verzoekster] heeft aan het verzoek om de aangevallen uitspraak te schorsen ten grondslag gelegd dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college van handhavend optreden had behoren af te zien, omdat er concreet zicht is op legalisatie. Daartoe voert hij aan dat hij op 9 april 2014 een aanvraag om omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden in strijd met een bestemmingsplan heeft ingediend, ten behoeve van het realiseren van onder meer een terras met vijf tafels en dertig stoelen en dat op die aanvraag de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 20, onder D, van de planvoorschriften van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "De Cocksdorp" van toepassing is. Voor de aanvraag geldt derhalve de reguliere voorbereidingsprocedure, aldus [verzoekster]. Volgens hem heeft de rechtbank niet onderkend dat het college niet binnen acht weken op zijn aanvraag heeft beslist, zodat de door hem gevraagde omgevingsvergunning van rechtswege is ontstaan.
2.1. Op de gronden waar de verkoopwagen van [verzoekster] aanwezig is rust ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "De Cocksdorp" de bestemming "Doeleinden van verkeer en verblijf".
Ingevolge artikel 20, onder A, zijn de op de kaart voor doeleinden van verkeer en verblijf aangewezen gronden bestemd voor onder meer woonstraten, voet- en rijwielpaden en parkeer- en groenvoorzieningen.
Ingevolge hetzelfde artikel, onder C, eerste lid, wordt tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 28, onder A, in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden als horecaterras.
Ingevolge hetzelfde artikel, onder D, kunnen burgemeester en wethouders vrijstellen verlenen van het bepaalde in onderdeel C, eerste lid, juncto artikel 28, onder A, en toestaan dat de gronden worden gebruik als horecaterras mits de diepte van een horecaterras ten hoogste 4,00 m zal bedragen.
Ingevolge artikel 1, onder 44, wordt onder horecabedrijf verstaan, voor zover thans van belang, een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en etenswaren voor gebruik ter plaatste worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt.
Ingevolge artikel 1, onder 50, wordt onder horecaterras verstaan een al dan niet overdekt terras, behorende bij een horecafunctie of een (zelfstandig) horecabedrijf.
2.2. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is de binnenplanse vrijstellingsmogelijkheid als bedoeld in artikel 28, onder D, van de planvoorschriften niet van toepassing en dient voor de door [verzoekster] gevraagde omgevingsvergunning de uitgebreide voorbereidingsprocedure te worden gevolgd, hetgeen inhoudt dat naar voorlopig oordeel geen omgevingsvergunning van rechtswege is ontstaan.
Daarbij wordt in aanmerking genomen dat tussen partijen niet in geschil is dat de verkoopwagen van [verzoekster] niet is aan te merken als een horecabedrijf als bedoeld in artikel 1, onder 44, van de planvoorschriften. Het betoog van [verzoekster] dat sprake is van een standplaats met een horecafunctie, als gevolg waarvan de genoemde vrijstellingsbevoegdheid wel van toepassing zou zijn, geeft geen grond voor een ander oordeel. Daartoe is van belang dat [verzoekster] volgens de aan hem verleende standplaatsvergunning vanuit zijn verkoopwagen slechts etenswaren mag verkopen, maar geen dranken, zodat reeds daarom naar voorlopig oordeel sprake is van detailhandel en niet van een horecafunctie.
Vast staat verder dat de aan de last verbonden begunstigingstermijn in de aangevallen uitspraak is gesteld op twee maanden vanaf de datum van die uitspraak. In hetgeen [verzoekster] heeft aangevoerd is geen grond gelegen om op voorhand aan te nemen dat die termijn te kort is om de overtreding op te heffen.
[verzoekster] heeft voorts ter zitting aangevoerd dat het aanwezige terras onder het overgangsrecht zou vallen, maar heeft dit niet in een eerder stadium van de procedure aangevoerd, zodat aan dit betoog in deze procedure voorbij zal worden gegaan.
2.3. Gelet op het vorenstaande oordeelt de voorzieningenrechter dat geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat de aangevallen uitspraak, waarin de rechtbank heeft bepaald dat de bij besluit van 16 januari 2014 opgelegde last wordt gehandhaafd, in de bodemprocedure niet in stand zal blijven.
3. Gelet hierop en bij afweging van de betrokken belangen bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. R.J. van den Berg, griffier.
w.g. Borman w.g. Van den Berg
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2015
651.