201310873/2/A2.
Datum uitspraak: 20 mei 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant] en anderen, allen wonend te Veenendaal,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 23 oktober 2013 in zaak nr. 13/1373 in het geding tussen:
[appellant] en anderen
en
het college van burgemeester en wethouders van Veenendaal.
Procesverloop
Bij besluit van 21 augustus 2012 heeft het college onderscheiden aanvragen van [appellant] en anderen om een tegemoetkoming in planschade afgewezen.
[appellant] en anderen hebben tegen dat besluit bezwaar gemaakt. Bij brief van 31 december 2012 hebben zij het college verzocht in te stemmen met rechtstreeks beroep bij de bestuursrechter als bedoeld in artikel 7:1a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
Het college heeft met dat verzoek ingestemd en het bezwaarschrift met toepassing van artikel 7:1a, vijfde lid, van de Awb doorgezonden naar de rechtbank.
Bij uitspraak van 23 oktober 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] en anderen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant] en anderen hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 juni 2014, waar [appellant] en anderen, vertegenwoordigd door mr. D.A. Zeilstra, juridisch adviseur te Vinkeveen, en het college, vertegenwoordigd door mr. H.K.C. van Nijnanten en B. van Soest, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Bij tussenuitspraak van 24 september 2014 in zaak nr. 201310873/1/A2 heeft de Afdeling het college opgedragen om binnen twintig weken na de verzending van deze tussenuitspraak met inachtneming van de overwegingen ervan het gebrek in het besluit van 21 augustus 2012 te herstellen, de Afdeling de uitkomst mede te delen en een eventueel gewijzigd besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en dit ook aan de Afdeling toe te zenden. Deze uitspraak is aangehecht.
Bij beschikking van 19 februari 2015 in zaak nr. 201310873/3/A2 heeft de Afdeling de termijn verlengd tot 25 maart 2015.
Bij besluit van 11 maart 2015 heeft het college de aanvragen van [appellant] en anderen om een tegemoetkoming in planschade opnieuw afgewezen.
[appellant] en anderen zijn in de gelegenheid gesteld een zienswijze naar voren te brengen over de wijze waarop het gebrek is hersteld. Zij hebben hiervan geen gebruik gemaakt.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder d, van de Awb, heeft de Afdeling bepaald dat een tweede onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. In de tussenuitspraak is overwogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college, door op de adviezen van het Kenniscentrum voor Overheid en Bestuur (hierna: het KOB) af te gaan, ten onrechte niet heeft onderzocht wat ten tijde van de inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan naar redelijke verwachting de invulling van de uit te werken bestemming van het plangebied zou zijn. Uit de tussenuitspraak volgt dat het hoger beroep gegrond is en de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het door [appellant]n en anderen tegen het besluit van 21 augustus 2012 ingestelde beroep gegrond verklaren en dat besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb vernietigen, omdat dat besluit niet zorgvuldig is voorbereid en niet deugdelijk is gemotiveerd.
2. Het college heeft naar aanleiding van de tussenuitspraak een nader advies gevraagd aan het KOB.
In afzonderlijke adviezen van 6 januari 2015 heeft het KOB uiteengezet dat de planologische verandering niet tot een vermindering van de waarde van de woning aan de [locatie A] heeft geleid en dat de planschade van de overige eigenaren binnen het normale maatschappelijke risico, als bedoeld in artikel 6.2, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening, valt. Volgens het KOB dient de planschade derhalve in alle gevallen voor rekening van de aanvragers te worden gelaten.
Het college heeft [appellant]n en anderen in de gelegenheid gesteld een schriftelijke zienswijze naar aanleiding van deze adviezen in te dienen. [appellant] en anderen hebben van die gelegenheid gebruik gemaakt. Het college heeft Thorbecke, rechtsopvolger van het KOB, verzocht om op de zienswijze te reageren. In een brief van 17 februari 2015 heeft Thorbecke uiteengezet dat en waarom de adviezen in stand kunnen blijven.
3. Het college heeft de adviezen van het KOB van 6 januari 2015 en de reactie van Thorbecke van 17 februari 2015 aan het besluit van 11 maart 2015 ten grondslag gelegd. Dit besluit wordt, gelet op artikel 6:24 van de Awb, gelezen in verbinding met artikel 6:19 van deze wet, geacht eveneens voorwerp te zijn van dit geding.
4. [appellant] en anderen hebben naar aanleiding van het besluit van 11 maart 2015 geen zienswijze ingediend. De Afdeling leidt hieruit af dat zij geen bezwaren hebben tegen dat besluit. Het van rechtswege ontstane beroep is ongegrond.
5. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 23 oktober 2013 in zaak nr. 13/1373;
III. verklaart het door [appellant] en anderen bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Veenendaal van 21 augustus 2012;
V. verklaart het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Veenendaal van 11 maart 2015 ongegrond;
VI. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Veenendaal tot vergoeding van bij [appellant] en anderen in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.011,20 (zegge: tweeduizend elf euro en twintig cent), waarvan € 1.960,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Veenendaal aan [appellant] en anderen het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 395,00 (zegge: driehonderdvijfennegentig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, voorzitter, en mr. J.A. Hagen en mr. F.C.M.A. Michiels, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, griffier.
w.g. Drupsteen w.g. Hazen
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2015
452.