ECLI:NL:RVS:2015:1576

Raad van State

Datum uitspraak
20 mei 2015
Publicatiedatum
20 mei 2015
Zaaknummer
201405453/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • E. Helder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Gemeente Nijkerk 2014, 1 en de realisatie van een indoorspeelvoorziening

Op 20 mei 2015 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak tussen appellanten, wonend te Nijkerk, en de raad van de gemeente Nijkerk. De zaak betreft het bestemmingsplan "Gemeente Nijkerk 2014, 1", dat op 22 mei 2014 door de raad is vastgesteld. Appellanten hebben beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat zij vrezen dat de realisatie van een indoorspeelvoorziening op het perceel Wallerstraat 127 zal leiden tot parkeeroverlast en een onevenredige toename van de verkeersdruk.

De Afdeling heeft de zaak op 9 maart 2015 ter zitting behandeld. Appellanten stelden dat de raad onvoldoende heeft aangetoond dat er behoefte is aan de indoorspeelvoorziening en dat het plan niet voldoet aan de gemeentelijke parkeernormen. De raad heeft echter betoogd dat de indoorspeelvoorziening een wenselijke ontwikkeling is en dat er voldoende parkeerruimte beschikbaar is. De raad heeft ook aangegeven dat er geen andere initiatieven voor een dergelijke voorziening in de gemeente zijn.

De Afdeling heeft overwogen dat de raad beleidsvrijheid heeft bij de vaststelling van bestemmingsplannen en dat de toetsing door de Afdeling terughoudend is. De Afdeling concludeert dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het beroep van appellanten is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201405453/1/R2.
Datum uitspraak: 20 mei 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellante B], beiden wonend te Nijkerk, (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]),
appellanten,
en
de raad van de gemeente Nijkerk,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 22 mei 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Gemeente Nijkerk 2014, 1" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 maart 2015, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. M.M. Breukers, en de raad, vertegenwoordigd door H. Visser, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in een actueel planologisch kader voor diverse locaties in de gemeente Nijkerk. Voor het perceel Wallerstraat 127 te Nijkerk voorziet het plan in het realiseren van een indoorspeelvoorziening.
3. Ingevolge artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder b en m, van de planregels zijn de voor "Bedrijf" aangewezen gronden ter plaatse van de aanduiding 'speelvoorziening', tevens bestemd voor een indoorspeelvoorziening waarbij het bedrijfsvloeroppervlak (BVO) van de indoorspeelvoorziening niet meer mag bedragen dan 400 m², met de daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen waaronder parkeervoorzieningen.
Ingevolge artikel 17, lid 17.3, dient parkeren ten behoeve van de in dit bestemmingsplan aangewezen gronden en bebouwing uitsluitend plaats te vinden op een dusdanige wijze dat volledig wordt voldaan aan de gemeentelijke parkeernormen zoals opgenomen in de bijlagen bij de regels.
Ingevolge artikel 19, lid 19.1.1, aanhef en onder a, kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken van de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages.
4. [appellant] voert aan dat de raad de wenselijkheid van de voorziene indoorspeelvoorziening aan de Wallerstraat 127 niet aannemelijk heeft gemaakt. Volgens [appellant] heeft de raad enkel gewezen op de omstandigheid dat de voorziening planologisch mogelijk is en daarbij opgemerkt dat aan de algemeen geldende randvoorwaarden wordt voldaan. Hij heeft niet aannemelijk gemaakt dat een zodanige maatschappelijke behoefte aan de voorziening bestaat dat daarin moet worden voorzien in het plan. Volgens [appellant] ligt er aan het plan geen bedrijfsplan ten grondslag waaruit een dergelijke behoefte blijkt.
4.1. De raad acht de realisatie van de indoorspeelvoorziening op het perceel Wallerstraat 127 een wenselijke ruimtelijke ontwikkeling. Daarbij wijst de raad erop dat in de ‘Nadere toelichting indoorspeelvoorziening’ die als bijlage bij de plantoelichting is opgenomen (hierna: de nadere toelichting) wordt weergegeven waarom een indoorspeelvoorziening passend is op het desbetreffende perceel. Voorts stelt de raad dat in Nijkerk eerder belangstelling is getoond voor het realiseren van een indoorspeelvoorziening. Ook op een andere locatie binnen de gemeente zijn plannen voor een (grotere) indoorspeelvoorziening. Gelet op deze ontwikkeling en het verzoek van initiatiefnemer [partij] is er volgens de raad behoefte aan dergelijke voorzieningen in de gemeente. Voorts wijst de raad op een verkenning naar de haalbaarheid van de voorziening neergelegd in een door [partij] geschreven ondernemersplan.
4.2. In de plantoelichting is vermeld dat [partij] de gemeente op 12 maart 2013 heeft verzocht medewerking te verlenen voor het vestigen van een indoorspeelvoorziening in het bestaande pand op het perceel Wallerstraat 127 in Nijkerk, waarin thans een drukkerij is gevestigd. Ter zitting is toegelicht dat de drukkerij haar activiteiten in beperktere vorm wenst voort te zetten, waardoor ruimte ontstaat voor de speelvoorziening. De speelvoorziening zal 400 m² van het vloeroppervlak van het gebouw gaan gebruiken en voor de drukkerij zal 350 m² beschikbaar blijven. Bij het verzoek om medewerking heeft [partij] een ondernemersplan overgelegd. Hierin is onder de paragraaf ‘Marktbeschrijving’ vermeld dat in Nijkerk geen indoorspeelplaats aanwezig is. Er zijn volgens het ondernemersplan gemiddeld 7000 inwoners van Nijkerk die binnen de doelgroepleeftijd van 1 tot 12 jaar vallen, voor wie nu naar andere plaatsen moet worden uitgeweken om van een dergelijke voorziening gebruik te maken. [appellant] heeft de gegevens uit het ondernemersplan niet bestreden en hij heeft niet nader onderbouwd dat geen behoefte bestaat aan een indoorspeelvoorziening op deze plaats. Door de raad is ter zitting toegelicht dat thans geen andere initiatieven voor het oprichten van een dergelijke speelvoorziening in ontwikkeling zijn binnen de gemeente Nijkerk. In de nadere toelichting is voorts vermeld dat met het voorzien in een indoorspeelvoorziening op de beoogde locatie een bestaand pand op een binnenstedelijke locatie wordt benut. Door de vestiging van de speelvoorziening in dit pand wordt langdurige leegstand voorkomen. Gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat een indoorspeelvoorziening op deze plaats in een behoefte voorziet en ruimtelijk aanvaardbaar kan worden geacht. Het betoog faalt.
5. [appellant] vreest dat het plan zal leiden tot parkeeroverlast. Hiertoe voert hij aan dat het plan onvoldoende waarborgen biedt dat in de parkeerbehoefte van de indoorspeelvoorziening op eigen terrein kan worden voorzien. Volgens [appellant] kan op grond van artikel 17, lid 17.3 van de planregels niet handhavend worden opgetreden indien onvoldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd. Daarnaast is deze regel volgens [appellant] in strijd is met het uitgangspunt van de toelatingsplanologie. Voorts voert hij aan dat hij in een gemengd gebied woont, waarin slechts op zondag weinig parkeerdrukte aanwezig is. Volgens [appellant] heeft de raad onvoldoende rekening gehouden met de omstandigheid dat als gevolg van het plan nu ook op deze dag de rust zal verdwijnen.
5.1. De raad stelt dat bij de realisatie van het plan rekening is gehouden met de Nota Parkeernormen van de gemeente Nijkerk, die als bijlage 3 bij de planregels is opgenomen (hierna: de nota parkeernormen). Volgens de raad betreft artikel 17, lid 17.3 van de planregels een voorwaardelijke verplichting, op grond waarvan door de gemeente handhavend kan worden opgetreden. Voorts stelt de raad zich op het standpunt dat [appellant] door de parkeerregeling zoals die in het plan is opgenomen niet in zijn belangen wordt geschaad.
5.2. Zoals onder meer uit paragraaf 2.1 van de nadere toelichting blijkt acht de raad gebruik van de in het plan aangewezen gronden en bebouwing conform de bestemming alleen dan ruimtelijk aanvaardbaar indien parkeren ten behoeve daarvan plaatsvindt met inachtneming van de gemeentelijke parkeernormen. Dit is met artikel 17, lid 17.3 van de planregels voldoende gewaarborgd. Anders dan [appellant] stelt is deze planregel niet in strijd met het uitgangspunt van de zogenoemde toelatingsplanologie in de ruimtelijke ordening, nu de planregel de grondgebruikers niet zondermeer verplicht tot hetgeen in het plan is geregeld doch alleen indien zij op eigen initiatief overgaan tot gebruik van de in het plan aangewezen gronden en bebouwing conform het bestemmingsplan en ten behoeve van dat gebruik parkeren plaatsvindt. De raad heeft zich onder verwijzing naar de nota parkeernormen op het standpunt gesteld dat voor de indoorspeelvoorziening behoefte is aan 48 plaatsen en voor de drukkerij behoefte is aan 7 parkeerplaatsen. Op grond van artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder m, van de planregels zijn parkeerplaatsen toegestaan als voorziening behorende bij de bestemming "Bedrijf" die is toegekend aan de gronden betreffende de Wallerstraat 127. Naar de raad heeft toegelicht in de plantoelichting en de zienswijze biedt het plan ter plaatse van het toegekende bestemmingsvlak voldoende parkeerruimte voor in totaal ten minste 55 parkeerplaatsen ten behoeve van de indoorspeelvoorziening en drukkerij. De raad heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat de benodigde parkeerplaatsen ook kunnen worden gerealiseerd. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan geen onaanvaardbare parkeeroverlast met zich brengt. Voor de vrees van [appellant] dat het plan leidt tot een onevenredige aantasting van de relatieve rust op zondag als gevolg van parkeerdrukte bestaat, gelet op het vorenstaande evenmin aanleiding. Het betoog faalt.
6. Voorts voert [appellant] aan dat wordt gevreesd voor een onevenredige toename van de verkeersdruk op de Wallerstraat. Volgens [appellant] is de raad onvoldoende ingegaan op deze vrees en is onvoldoende onderzoek gedaan naar de vraag of de Wallerstraat de extra verkeersdruk kan verwerken en wat de invloed van deze extra verkeersdruk is op zijn woon- en leefomgeving. Ook in dat kader wijst [appellant] op de relatieve rust die hij thans ervaart op zondag en die door het plan teniet zal worden gedaan. Voorts heeft [appellant] gesteld dat de door de raad verrichte tellingen geen juist beeld geven, nu deze tellingen zijn verricht ten behoeve van een andere ontwikkeling.
6.1. De raad heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat de voorziene indoorspeelvoorziening niet zal leiden tot een onevenredige toename van de verkeersdruk op de Wallerstraat.
6.2. In paragraaf 2.1 van de nadere toelichting staat dat de indoorspeelvoorziening een meer verkeersaantrekkende werking zal hebben dan de op het perceel gevestigde drukkerij. Daarbij is vermeld dat de verwachting is dat er per dag ongeveer 50 auto’s naar en van de indoorspeelvoorziening zullen rijden, doch dat omliggende straten als het Hazeveld en de Wallerstraat een dergelijke belasting aankunnen. In het verweerschrift heeft de raad nog nader toegelicht dat de Wallerstraat en het Hazeveld erftoegangswegen zijn, waarvoor een maximale verkeersintensiteit en -capaciteit van 2000 tot 3000 motorvoertuigen per etmaal geldt. Uit tellingen in 2012 blijkt volgens de raad dat op de Wallerstraat, tussen de Bernhardstraat en ’t Hazeveld, de gemiddelde werkdagintensiteit 597 motorvoertuigen en de gemiddelde weekenddagintensiteit 507 motorvoertuigen is. Op het Hazeveld, tussen Vetkamp en de Henry Dunantlaan, is de gemiddelde werkdagintensiteit 1445 motorvoertuigen en de gemiddelde weekenddagintensiteit 1229 motorvoertuigen. De 100 motorvoertuigbewegingen die de indoorspeelvoorziening teweeg zal brengen, leveren geen overschrijding van de maximale verkeersintensiteit of -capaciteit op, aldus de raad. [appellant] heeft zijn stelling dat de Wallerstraat de verkeersdruk niet zou kunnen verwerken niet nader toegelicht. Voorts bestaat geen grond voor het oordeel dat de raad de tellingen niet aan het besluit ten grondslag heeft kunnen leggen. Beide wegvakken waarop de tellingen zijn verricht liggen op de aan- en afvoerroute van het verkeer in de richting van Wallerstraat 127, zodat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat deze tellingen een juist beeld geven van de verkeersbewegingen aldaar. Er bestaat dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de extra verkeersdruk die het plan op zal leveren. Gelet op de door de raad gegeven toelichting bestaat evenmin aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet tot een onaanvaardbare verkeersdruk en in zoverre tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellant] zal leiden. Aan de enkele omstandigheid dat de relatieve rust op zondag zal worden aangetast als gevolg van een toename van het aantal verkeersbewegingen vanwege het plan, heeft de raad mede gelet op de hoeveelheid te verwachten extra verkeersbewegingen in redelijkheid geen doorslaggevend gewicht hoeven toekennen. Het betoog faalt.
7. [appellant] betoogt voorts dat het plan onvoldoende waarborg biedt dat de indoorspeelvoorziening niet groter zal worden dan 400 m². Hoewel in artikel 3, lid, 3.1, aanhef en onder b, van de planregels is bepaald dat het vloeroppervlak niet meer mag bedragen dan 400 m², kan ingevolge artikel 19, lid 19.1.1, aanhef en onder a, van de planregels het vloeroppervlak worden vergroot tot 440 m², aldus [appellant]. Voorts wijst [appellant] erop dat ten onrechte de aanduiding ‘speelvoorziening’ ook buiten het bouwvlak is gelegen. [appellant] kan zich er niet mee verenigen dat ook speelvoorzieningen in de buitenlucht mogelijk worden gemaakt.
7.1. De raad stelt dat artikel 19, lid 19.1.1, van de planregels een bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders betreft en geen recht en dat gebruik van deze bevoegdheid geen gegeven is. Daarnaast heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat speelvoorzieningen in de buitenlucht niet tot het concept van een indoorspeelvoorziening horen.
7.2. Ingevolge artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder b, van de planregels mag het bedrijfsvloeroppervlak van de speelvoorziening niet meer dan 400 m² bedragen. Ingevolge artikel 19, lid 19.1.1 kan slechts bij omgevingsvergunning hiervan worden afgeweken met maximaal 10%. Het betreft hier een bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders, niet een recht op grond van het bestemmingsplan. Tegen een mogelijk besluit van het college van burgemeester en wethouders staan rechtsmiddelen open. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het plan onvoldoende waarborg biedt tegen vergroting van de speelvoorziening.
Voorts is in artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder b, van de planregels vermeld dat de voor "Bedrijf" aangewezen gronden ter plaatse van de aanduiding 'speelvoorziening', tevens zijn bestemd voor een indoorspeelvoorziening. De term indoorspeelvoorziening geeft reeds aan dat speelvoorzieningen slechts binnen zijn toegelaten. De enkele omstandigheid dat de aanduiding ‘speelvoorziening’ ook buiten het bouwvlak geldt kan hier niet aan afdoen. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de raad heeft toegelicht dat voorzover de aanduiding ‘speelvoorziening’ buiten het bouwvlak is opgenomen, dit dient om parkeren ten behoeve van de speelvoorziening op het eigen terrein mogelijk te maken.
Het betoog faalt.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.E.E. Konings, griffier.
w.g. Helder w.g. Konings
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2015
343-532.