ECLI:NL:RVS:2015:157

Raad van State

Datum uitspraak
28 januari 2015
Publicatiedatum
28 januari 2015
Zaaknummer
201308671/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan "Lint Noord" vastgesteld door de raad van de gemeente Lansingerland

Op 28 januari 2015 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan "Lint Noord" dat op 27 juni 2013 door de raad van de gemeente Lansingerland is vastgesteld. De appellanten, bestaande uit meerdere bewoners en ondernemers uit Berkel en Rodenrijs, hebben beroep ingesteld tegen dit bestemmingsplan. Zij betogen dat de raad ten onrechte geen wijzigingsbevoegdheid heeft opgenomen voor het bouwen van extra woningen en dat de vastgestelde gebiedsaanduidingen niet in overeenstemming zijn met de structuurvisie van de gemeente. De Afdeling heeft de beroepsgronden van de appellanten beoordeeld en geconcludeerd dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van de betrokkenen en dat de beleidsvrijheid van de raad niet onterecht is aangewend. De Afdeling heeft de beroepen ongegrond verklaard, waarbij zij heeft overwogen dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde bestemmingen en regels in overeenstemming zijn met een goede ruimtelijke ordening. De appellanten hebben niet aannemelijk gemaakt dat de raad in strijd heeft gehandeld met het vertrouwensbeginsel of dat de belangen van de appellanten zwaarder wegen dan de belangen van de gemeente bij het behoud van de openheid en de karakteristieke waarde van het lint.

Uitspraak

201308671/1/R4.
Datum uitspraak: 28 januari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], beiden wonend te Berkel en Rodenrijs, gemeente Lansingerland,
2. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], beiden wonend te Berkel en Rodenrijs, gemeente Lansingerland (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 2]),
3. [appellant sub 3A] en [appellante sub 3B], beiden wonend te Berkel en Rodenrijs, gemeente Lansingerland (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 3]),
4. [appellant sub 4], wonend te Berkel en Rodenrijs, gemeente Lansingerland,
5. [appellante sub 5A], gevestigd te Berkel en Rodenrijs, en [appellante sub 5B], wonend te Berkel en Rodenrijs, gemeente Lansingerland (hierna: [appellante sub 5]),
6. [appellante sub 6A], gevestigd te Berkel en Rodenrijs, gemeente Lansingerland, en [appellant sub 6B], wonend te Berkel en Rodenrijs, gemeente Lansingerland (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellante sub 6]),
7. [appellante sub 7], wonend te Berkel en Rodenrijs, gemeente Lansingerland,
8. [appellante sub 8], gevestigd te Berkel en Rodenrijs, gemeente Lansingerland,
en
de raad van de gemeente Lansingerland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 27 juni 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Lint Noord" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellanten sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellante sub 5], [appellante sub 6], [appellante sub 7] en [appellante sub 8] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellante sub 5], [appellante sub 6] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 augustus 2014, waar [appellanten sub 1], [appellant sub 2], vertegenwoordigd door mr. S. Essakkili, [appellant sub 3], vertegenwoordigd door [appellant sub 3A], bijgestaan door mr. K.A. Luehof, [appellant sub 4], bijgestaan door mr. B.J.P.M. Zwinkels, advocaat te Honselersdijk, [appellante sub 5], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. Z.M. Nasir, advocaat te Naaldwijk, [appellante sub 6], vertegenwoordigd door [appellant sub 6B], bijgestaan door mr. B.J.P.M. Zwinkels, advocaat te Honselersdijk, [appellante sub 7], vertegenwoordigd door ing. M. Botermans, [appellante sub 8], vertegenwoordigd door ing. M. Botermans, en de raad, vertegenwoordigd door drs. M.J. Loos, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door mr. B.J.P.M. Zwinkels, advocaat te Honselersdijk, gehoord.
Overwegingen
Toetsingskader
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het plan
2. Het plan voorziet in een actualisering van het juridisch-planologisch kader voor het noordelijke gedeelte van het lint van Berkel en Rodenrijs.
Het beroep van [appellanten sub 1]
3. [appellanten sub 1] betogen dat de op hun perceel aan de [locatie 1] te Berkel en Rodenrijs aanwezige bouwwerken, te weten een aanbouw en schuur aan de achterzijde van hun woning en een vrijstaande schuur, kas en tuinhuis, ten onrechte niet als zodanig zijn bestemd. Daartoe wijzen zij op de omstandigheid dat de bouwwerken niet zijn ingetekend op de ondergrond van de verbeelding.
3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de aanbouw en schuur aan de achterzijde van de woning van [appellanten sub 1], de kas en het tuinhuis zijn toegestaan op grond van het plan. Volgens de raad hoeven de bouwwerken niet te zijn ingetekend op de ondergrond van de verbeelding om als zodanig te zijn bestemd. Ten aanzien van de vrijstaande schuur stelt de raad zich op het standpunt dat deze schuur niet is opgenomen in het plan, omdat de schuur niet overeenkomstig de bouwvergunning is gebouwd en de situering van de schuur niet aanvaardbaar wordt geacht.
3.2. Blijkens de verbeelding is aan het perceel aan de [locatie 1] te Berkel en Rodenrijs, voor zover hier van belang, de bestemming "Agrarisch" toegekend. Voor de op het perceel aanwezige woning is een bouwvlak en de aanduiding "bedrijfswoning" opgenomen. Voorts is een bouwvlak toegekend aan de noordoostzijde van het perceel.
3.3. De Afdeling stelt voorop dat uit het enkele feit dat bouwwerken niet zijn weergegeven op de ondergrond van de verbeelding, niet kan worden afgeleid dat de bouwwerken niet als zodanig zijn bestemd. Voor een beoordeling van het toegelaten gebruik van en bebouwing op gronden binnen het plangebied, dient de verbeelding in samenhang met de planregels te worden bezien. De raad heeft ter zitting uiteengezet dat de aanbouw en schuur aan de achterzijde van de woning van [appellanten sub 1] alsmede de kas voldoen aan de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels, zodat deze bouwwerken als zodanig zijn bestemd in het plan. Voorts heeft de raad toegelicht dat het tuinhuis past binnen hetgeen op grond van artikel 2 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor) vergunningvrij mag worden opgericht. De Afdeling ziet geen aanleiding het standpunt van de raad onjuist te achten. Het betoog van [appellanten sub 1] mist derhalve in zoverre feitelijke grondslag.
3.4. Wat betreft het betoog dat de vrijstaande schuur niet als zodanig is bestemd, overweegt de Afdeling als volgt. Niet in geschil is dat de schuur hoger is dan 3 m en derhalve niet voldoet aan de voorwaarden in artikel 3, lid 3.2.6, onder c, van de planregels. Tevens is niet in geschil dat de schuur niet overeenkomstig de in 2008 verleende bouwvergunning en vrijstelling is gebouwd, zodat artikel 27, lid 27.1, van de planregels niet van toepassing is. Nu de schuur hoger is dan 3 m is, anders dan [appellanten sub 1] stellen, geen sprake van een vergunningvrij bouwwerk als bedoeld in artikel 2 van bijlage II bij het Bor. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad de vrijstaande schuur in redelijkheid niet als zodanig behoeven te bestemmen. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de situering van de schuur wat betreft de afstand tot de achtergevel van de bedrijfswoning en de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens die grenst aan openbaar gebied niet aanvaardbaar is, omdat deze situering strijdig is met het doel het cultuurhistorisch lint te behouden dan wel te versterken.
Het betoog faalt.
4. [appellanten sub 1] hebben zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze. In de ‘Nota zienswijzen en ambtshalve wijzigingen bestemmingsplan "Lint Noord"’ behorende bij het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellanten sub 1] hebben in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
5. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
De beroepen van [appellant sub 2] en [appellant sub 3]
6. [appellant sub 2] en [appellant sub 3] richten zich tegen de toegekende gebiedsaanduiding "zichtlijn" aan de gronden ten noorden van hun percelen aan de [locatie 2] onderscheidenlijk [locatie 3] te Berkel en Rodenrijs. Volgens [appellant sub 2] en [appellant sub 3] sluit deze aanduiding op de verbeelding ten onrechte niet aan bij de aanduiding "doorzicht" op de verbeelding in het onherroepelijke naastgelegen bestemmingsplan "Groenzone Berkel-Pijnacker". In dit verband wijst [appellant sub 3] op de uitgave ‘Gebiedsprofielen; plannen met oog voor kwaliteit’ van de provincie Zuid-Holland, de gemeentelijke structuurvisie Het Lint en het document ‘Stedenbouwkundige kaders en exploitatie Ruimte voor Ruimte Groenzoom’ van de gemeente. Door de aanduidingen niet op elkaar te laten aansluiten wordt de functie van deze aanduidingen teniet gedaan, aldus [appellant sub 2] en [appellant sub 3]. Volgens [appellant sub 3] dienen de aanduidingen aan te sluiten ter compensatie van de treurwilgen die zijn gekapt. In dit verband wijst [appellant sub 3] er op dat een zichtlijn mogelijk is die aansluit op het doorzicht in het bestemmingsplan "Groenzone Berkel-Pijnacker" met een breedte van 14 m op de Noordeindseweg.
6.1. Ingevolge artikel 28, lid 28.1.1, van de planregels mag ter plaatse van de gebiedsaanduiding "zichtlijn" geen bebouwing worden gebouwd en de zichtlijn dient te allen tijde gevrijwaard te zijn van beplanting en/of bomen, die hoger reiken dan 1,5 m boven maaiveld.
6.2. Tussen partijen is niet in geschil dat de aan de gronden ten noorden van de percelen van [appellant sub 2] en [appellant sub 3] toegekende gebiedsaanduiding "zichtlijn" niet aansluit bij de aanduiding "doorzicht" in het naastgelegen bestemmingsplan "Groenzone Berkel-Pijnacker".
In de structuurvisie Het Lint van de toenmalige gemeente Berkel en Rodenrijs van 18 juli 2002 is vermeld dat in het deelgebied ‘de kavels’ daar waar mogelijk, de doorzichten vanaf de Noordeindseweg naar de Groenblauwe Slinger zeker worden gesteld in de vorm van open te houden zichtlijnen. Dit beleidsvoornemen is in de structuurvisie nader toegelicht door middel van een kaart die het gewenste grondgebruik laat zien. Daarbij is vermeld dat een vijftal plekken tussen de Noordeindseweg en de Noordersingel die in de toekomst uitzicht bieden op het waterlandschap van de Groenblauwe Slinger worden vrij gehouden van bebouwing. Door middel van enerzijds tien meter brede zichtlijnen en het niet bebouwen van delen van de huidige glastuinbouwkavels wordt dit vrije uitzicht op het toekomstige landschap van de Groenblauwe Slinger mogelijk gemaakt. Uit de door de raad overgelegde stukken volgt dat ter plaatse van de in de structuurvisie weergegeven zichtlijn ter hoogte van de percelen van [appellant sub 2] en [appellant sub 3] de woonwijk ’t Noordeindsche Dael, waar onder meer [appellant sub 2] en [appellant sub 3] wonen, is gerealiseerd. Voorts volgt uit de door de raad overgelegde stukken dat de raad bij de vaststelling van dit plan heeft onderzocht op welke wijze nog een beleefbare zichtlijn kan worden gerealiseerd nu de in de structuurvisie weergegeven zichtlijn niet meer mogelijk is. De raad heeft daarbij rekening gehouden met de omstandigheid dat de gronden ten noorden van de percelen van [appellant sub 2] en [appellant sub 3] in de structuurvisie Het Lint zijn aangewezen voor ontwikkeling. De mogelijke zichtlijn waar [appellant sub 3] op heeft gewezen acht de raad niet wenselijk, omdat deze loopt over de belendende percelen waardoor het lastig wordt om de openheid volledig te waarborgen en geen rekening houdt met de omstandigheid dat de gronden ten noorden van de percelen van [appellant sub 2] en [appellant sub 3] in de structuurvisie Het Lint zijn aangewezen voor ontwikkeling. Volgens de raad zal de in het plan opgenomen zichtlijn verblijfskwaliteit opleveren met een vrij zicht tussen de Noordeindseweg en de Noordersingel en op het gebied van de Groenblauwe Slinger.
In het door [appellant sub 2] en [appellant sub 3] aangevoerde ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen kiezen voor de vastgestelde zichtlijn. Dat de zichtlijn niet aansluit bij de aanduiding "doorzicht" in het naastgelegen bestemmingsplan "Groenzone Berkel-Pijnacker", doet hier niet aan af, nu de aanduiding "doorzicht" in het naastgelegen bestemmingsplan is achterhaald door de realisatie van de woonwijk ’t Noordeindsche Dael.
De betogen falen.
7. [appellant sub 2] en [appellant sub 3] richten zich voorts tegen de toegekende gebiedsaanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 3" aan de gronden ten noorden van hun percelen die de bouw van woningen mogelijk maakt. Zij voeren aan dat deze gebiedsaanduiding deels samenvalt met de gebiedsaanduiding "zichtlijn", waardoor onvoldoende is gewaarborgd dat de doelstelling van de zichtlijn als bedoeld in de structuurvisie Het Lint wordt bereikt. In dit verband wijzen [appellant sub 2] en [appellant sub 3] tevens op de algemene wijzigingsbevoegdheid in artikel 31 van de planregels. Daarnaast voert [appellant sub 3], naar de Afdeling begrijpt, aan dat de gemeente partij is bij de gesloten koopovereenkomsten voor de woningen in de woonwijk ’t Noordeindsche Dael en dat deze overeenkomsten met de daarbij behorende akten in de weg staan aan toepassing van de wijzigingsbevoegdheid. Voorts voert [appellant sub 3], naar de Afdeling begrijpt, aan dat uit de plantoelichting volgt dat de gemeente de bestaande doorzichten wenst te behouden.
7.1. Niet in geschil is dat het wijzigingsgebied gedeeltelijk binnen de gebiedsaanduiding "zichtlijn" ligt. De Afdeling overweegt dat door het toepassing geven aan de wijzigingsbevoegdheid, de gebiedsaanduiding "zichtlijn" niet komt te vervallen. Met de gebiedsaanduiding "zichtlijn" is ingevolge artikel 28, lid 28.1.1, van de planregels gewaarborgd dat ter plaatse geen bebouwing wordt gerealiseerd. Ter zitting heeft de raad dit bevestigd. De raad heeft ter zitting toegelicht dat ter plaatse met toepassing van de wijzigingsbevoegdheid water dan wel wegen mogelijk kunnen worden gemaakt. Gelet op het vorenstaande geeft hetgeen [appellant sub 2] en [appellant sub 3] hebben aangevoerd in zoverre geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid tot de gekozen wijze van bestemmen heeft kunnen komen.
De betogen falen.
7.2. Ten aanzien van de algemene wijzigingsbevoegdheid stelt de Afdeling voorop dat dit een wijzigingsbevoegdheid betreft die niet specifiek ziet op de gebiedsaanduiding "zichtlijn" en de in het geding zijnde gronden. Dat deze wijzigingsbevoegdheid in het plan is opgenomen, betekent niet dat hiervan ten aanzien van de gronden ten noorden van de percelen van [appellant sub 2] en [appellant sub 3] ook gebruik zal worden gemaakt. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat deze wijzigingsbevoegdheid gezien de daaraan in artikel 31, lid 31.1 en 31.2, van de planregels verbonden voorwaarden, slechts beperkt kan worden toegepast. Gelet hierop ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de zichtlijn onvoldoende is gewaarborgd in het plan.
De betogen falen.
7.3. Over de gestelde overeenkomsten overweegt de Afdeling dat, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 31 oktober 2012 in zaak nr. 201103853/1/R2), voor het oordeel van de bestuursrechter dat een privaatrechtelijke belemmering aan de vaststelling en de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan in de weg staat slechts aanleiding is wanneer deze een evident karakter heeft. De burgerlijke rechter is immers de eerst aangewezene om de vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan de uitvoering van een activiteit.
Tussen partijen is in geschil of de gemeente partij is bij de gestelde overeenkomsten. Voorts is in geschil of de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid tot gevolg heeft dat de raad in strijd handelt met deze overeenkomsten en de daarbij behorende akten. Nog daargelaten of de gemeente partij is bij de overeenkomsten, is de Afdeling van oordeel dat [appellant sub 3] niet duidelijk heeft kunnen maken dat de inhoud van de koopovereenkomsten met bijbehorende akten in de weg zou staan aan toepassing van de wijzigingsbevoegdheid. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat [appellant sub 3] niet aannemelijk heeft gemaakt dat het bouwen van woningen met toepassing van de wijzigingsbevoegdheid op een evidente privaatrechtelijke belemmering stuit.
Het betoog faalt.
7.4. Voor zover [appellant sub 3] zich beroept op de plantoelichting, overweegt de Afdeling dat de toelichting geen juridisch bindend onderdeel van het plan is. Derhalve kan de toelichting niet afdoen aan de volgens de verbeelding toegekende gebiedsaanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 3".
Het betoog faalt.
8. [appellant sub 2] en [appellant sub 3] voeren aan dat hun woon- en leefklimaat wordt aangetast in die zin dat hun uitzicht wordt beperkt door het toekennen van de gebiedsaanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 3" aan de gronden ten noorden van hun percelen. Volgens [appellant sub 2] wegen zijn belangen zwaarder dan de belangen bij het mogelijk maken van de bouw van woningen. [appellant sub 3] stelt dat in de huidige situatie sprake is van een vrij uitzicht op de skyline van Voorburg en Den Haag.
8.1. De Afdeling stelt voorop dat geen recht op een blijvend vrij uitzicht bestaat. Het plan heeft tot gevolg dat [appellant sub 2] en [appellant sub 3], na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid, vanuit hun woningen zicht zullen hebben op de voorziene woningen. De Afdeling overweegt dat er met de bouw van woningen weliswaar een beperking van het uitzicht vanuit de woningen van [appellant sub 2] en [appellant sub 3] kan optreden, maar dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat zich bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid geen zodanige aantasting van het uitzicht voordoet, dat de raad daaraan doorslaggevende betekenis had moeten toekennen. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de afstand tussen de gronden waaraan de wijzigingsbevoegdheid is toegekend en de woning van [appellant sub 2] onderscheidenlijk de woning van [appellant sub 3] ongeveer 15 onderscheidenlijk 30 m bedraagt, tussen de gronden waaraan de wijzigingsbevoegdheid is toegekend en de woningen plandelen met de bestemming "Water" en de bestemming "Groen" liggen en de afstand tussen de woning van [appellant sub 2] en de voorziene woningen gelet op de gebiedsaanduiding "zichtlijn" minimaal 25 m zal bedragen, zodat de woningen op een ruimere afstand dan 15 m van de woning van [appellant sub 2] zullen worden gebouwd. Verder neemt de Afdeling in aanmerking dat de raad heeft toegelicht dat op grond van de bestemming in het vorige plan evenmin was gewaarborgd dat de gronden vrij van bebouwing zouden blijven.
De betogen falen.
9. [appellant sub 3] betoogt dat ten onrechte ter plaatse van de bestemming "Water" ten noorden van zijn perceel andere bouwwerken met een hoogte van 5 m mogen worden gebouwd. Daartoe voert hij aan dat in het algemeen in bestemmingsplannen van andere gemeenten een maximale hoogte van 2 m wordt gehanteerd. Voorts voert hij aan dat een bouwwerk van 5 m hoogte het doorzicht belemmert.
9.1. Blijkens de verbeelding is aan de gronden ten noorden van het perceel aan de [locatie 3] te Berkel en Rodenrijs, voor zover hier van belang, de bestemming "Water" toegekend. Aan een groot gedeelte van deze gronden is tevens de gebiedsaanduiding "zichtlijn" toegekend.
Ingevolge artikel 16, lid 16.1.1, van de planregels zijn de voor "Water" aangewezen gronden bestemd voor:
a. water;
b. de waterhuishouding (waterberging, -aanvoer en -afvoer, (hoofd)watergangen e.d.);
c. groenvoorzieningen;
d. taluds.
Ingevolge lid 16.2.1 mogen op de in lid 16.1.1 bedoelde gronden uitsluitend andere bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 1 m.
Ingevolge lid 16.4, onder 16.4.1, sub c, kan het bevoegd gezag bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het bouwen van andere bouwwerken tot een bouwhoogte van maximaal 5 m, indien de waterstaatkundige belangen dit gedogen. Alvorens toepassing te geven aan deze bepaling dient advies te worden ingewonnen bij de waterbeheerder.
9.2. De Afdeling overweegt dat, anders dan [appellant sub 3] betoogt, ingevolge artikel 16, lid 16.2.1, van de planregels bij recht op de gronden met de bestemming "Water" ten noorden van het perceel aan de [locatie 3] te Berkel en Rodenrijs uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming met een maximale bouwhoogte van 1 m mogen worden gebouwd. Voor zover aan deze gronden tevens de gebiedsaanduiding "zichtlijn" is toegekend, mag ingevolge artikel 28, lid 28.1.1, van de planregels ter plaatse geen bebouwing worden gebouwd. De Afdeling overweegt voorts dat ingevolge artikel 16, lid 16.4, onder 16.4.1, sub c, van de planregels alleen bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bouwregels voor het bouwen van bouwwerken tot een bouwhoogte van maximaal 5 m. Daarbij is vereist dat waterstaatkundige belangen dit gedogen. De raad heeft toegelicht dat sprake is van een uniforme regeling voor al het water in het plangebied en dat de afwijkingsmogelijkheid is opgenomen om flexibiliteit te bieden met het oog op installaties ten dienste van de waterveiligheid of waterkwaliteit. In hetgeen [appellant sub 3] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid artikel 16, lid 16.4, onder 16.4.1, sub c, van de planregels heeft kunnen vaststellen.
Het betoog faalt.
10. De stelling van [appellant sub 3] dat in artikel 3, lid 3.3, artikel 8, lid 8.3, artikel 12, lid 12.3, artikel 13, lid 13.3, artikel 16, lid 16.3, en artikel 17, lid 17.3, van de planregels moet worden ingevoegd ‘met name ter plaatse van de gebiedsaanduiding "zichtlijn" op de verbeelding en in artikel 28, lid 28.1, van de planregels’, is niet nader onderbouwd.
11. Voor zover [appellant sub 3] zich richt tegen het niet handhavend optreden door het college van burgemeester en wethouders van Lansingerland tegen gerealiseerde beplanting en bomen binnen de gebiedsaanduiding "zichtlijn" die hoger reiken dan 1,5 m boven maaiveld, overweegt de Afdeling dat dit geen betrekking heeft op het plan zelf.
12. Gelet op het voorgaande zijn de beroepen van [appellant sub 2] en [appellant sub 3] ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 4]
13. [appellant sub 4] betoogt dat in het plan ten onrechte geen wijzigingsbevoegdheid voor het bouwen van een extra woning op zijn perceel aan de [locatie 4] te Berkel en Rodenrijs is opgenomen. Volgens [appellant sub 4] heeft de gemeente Lansingerland ten onrechte negatief beslist op zijn conceptaanvraag voor een omgevingsvergunning voor het opsplitsen van zijn perceel en het realiseren van een tweede woning. Hij voert aan dat de gemeente heeft toegezegd dat hij op zijn perceel een extra woning mag bouwen. Deze toezegging blijkt uit de omstandigheid dat tussen zijn woning aan de [locatie 4] en de volgende woning aan de Meikeverstraat 11 het huisnummer 9 is opengehouden en uit de brief van de gemeente van 6 december 2011 waarin staat dat het aantal woningen op basis van de structuurvisie Het Lint geen probleem is, aldus [appellant sub 4]. Volgens [appellant sub 4] vormt de realisering van een extra woning geen belemmering voor het open karakter naar het achtergebied nu de erfafscheiding hetzelfde blijft. [appellant sub 4] wijst voorts op de omstandigheid dat voor het bouwen van een extra woning aan de Noordersingel 12b te Berkel en Rodenrijs wel een omgevingsvergunning is verleend. Het bestreden besluit is volgens hem in zoverre dan ook in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
13.1. Uit de overgelegde stukken blijkt dat [appellant sub 4] een conceptaanvraag voor het opsplitsen van zijn perceel en het realiseren van een tweede bouwvlak heeft ingediend bij de gemeente. Bij brief van 4 februari 2013 heeft de gemeente laten weten dat aan het door [appellant sub 4] ingediende plan geen medewerking kan worden verleend. Uit de stukken blijkt en ter zitting is bevestigd dat de raad zich nog steeds op het standpunt stelt dat het bouwplan ruimtelijk gezien niet aanvaardbaar is. De raad heeft toegelicht dat in het desbetreffende gebied al een flinke verdichting is opgetreden, waardoor de zichtrelatie van de Noordeindseweg naar de Noordersingel onder spanning is komen te staan. Volgens de raad is daardoor het belang van de open ruimte met onder meer de parkeerplaats vanaf de teen van de polderdijk tot aan de vaart toegenomen. Van deze open ruimte maakt de tuin van het perceel aan de [locatie 4] onderdeel uit. De raad heeft gesteld dat het toevoegen van een extra woning ter plaatse een belemmering oplevert voor de openheid en het zicht vanaf de Noordeindseweg in westelijke richting. Voorts heeft de raad gesteld dat een woning ter plaatse ook vanuit stedenbouwkundig oogpunt niet aanvaardbaar is, omdat het straatbeeld er door wordt aangetast. In hetgeen [appellant sub 4] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding om de raad niet te volgen in het standpunt dat een extra woning ter plaatse ruimtelijk niet aanvaardbaar wordt geacht vanwege de impact op de bestaande lintstructuur en de beleving daarvan. Gelet hierop heeft de raad in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om ter plaatse een wijzigingsbevoegdheid voor het realiseren van een extra woning op te nemen.
Over het betoog van [appellant sub 4] dat het vertrouwensbeginsel is geschonden, wordt overwogen dat [appellant sub 4] niet aannemelijk heeft gemaakt dat door of namens de raad verwachtingen zijn gewekt dat het plan zou voorzien in een wijzigingsbevoegdheid voor het bouwen van een extra woning op het perceel aan de [locatie 4] te Berkel en Rodenrijs. In de brief van de gemeente Lansingerland van 6 december 2011 is weliswaar vermeld dat op basis van de structuurvisie Het Lint het aantal woningen geen probleem is, maar in die brief is tevens vermeld dat alvorens een definitieve uitspraak zal worden gedaan [appellant sub 4] in de gelegenheid wordt gesteld om het bouwplan aan te passen. Uit de omstandigheid dat tussen de woning van [appellant sub 4] aan de [locatie 4] en de volgende woning aan de Meikeverstraat 11 het huisnummer 9 is opengehouden, kan evenmin worden afgeleid dat door of namens de raad verwachtingen zijn gewekt dat het plan zonder meer zou voorzien in een wijzigingsbevoegdheid voor het bouwen van een extra woning op zijn perceel. De raad heeft het plan op dit punt derhalve niet in strijd met het vertrouwensbeginsel vastgesteld.
Voor zover [appellant sub 4] zich beroept op het gelijkheidsbeginsel, overweegt de Afdeling dat uit de opzet voor de indeling van de kavel van [appellant sub 4] volgt dat [appellant sub 4] een woning wenst te realiseren naast zijn bestaande woning. Blijkens de verbeelding is voor de woning aan de Noordersingel 12b te Berkel en Rodenrijs een bouwvlak toegekend in het verlengde van de bestaande woning aan de Noordersingel 12a te Berkel en Rodenrijs. Door deze woning achter de bestaande woning te plaatsen, wordt de openheid van het lint, anders dan bij de Meikeverstraat, behouden. In hetgeen is aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre is genomen in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
Het betoog faalt.
14. [appellant sub 4] kan zich niet verenigen met de beperkte omvang van het vlak met de bestemming "Wonen" voor zijn perceel. Volgens hem kan alleen een bijgebouw in het midden van zijn perceel worden gerealiseerd. Hij voert aan dat dit een onterechte beperking van het gebruik van zijn grond is. [appellant sub 4] stelt dat het door de raad gewenste doorzicht over zijn perceel niet kan worden gerealiseerd. Hij wijst voorts op de toegekende vlakken met de bestemming "Wonen" aan de andere percelen aan de Meikeverstraat. Hij wenst dat het vlak met de bestemming "Wonen" wordt vergroot richting de straatkant.
Subsidiair kan [appellant sub 4] zich niet verenigen met de bestemming "Tuin" voor zijn perceel. Hij voert aan dat aan de gronden gelegen vòòr de andere woningen aan de Meikeverstraat de bestemming "Tuin - Parkeren" is toegekend, welke bestemming onder meer een carport mogelijk maakt. Ook hij wenst de bestemming "Tuin - Parkeren".
14.1. Blijkens de verbeelding is aan een deel van het perceel aan de [locatie 4] te Berkel en Rodenrijs, voor zover hier van belang, de bestemming "Wonen" toegekend. Dit bestemmingsvlak heeft een omvang van ongeveer 750 m2. Voor de op het perceel aanwezige woning is een bouwvlak en de aanduiding "vrijstaand" opgenomen. Het bouwvlak heeft een omvang van ongeveer 150 m2. Voor het andere deel van het perceel, voor zover hier van belang, is de bestemming "Tuin" toegekend.
14.2. Over de door [appellant sub 4] gemaakte vergelijking met de andere percelen aan de Meikeverstraat wat betreft de omvang van het vlak met de bestemming "Wonen", wordt overwogen dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat deze situaties verschillen van de aan de orde zijnde situatie omdat de woning aan de [locatie 4], net als de woning aan de Noordeindseweg 61, reeds bestond toen op 14 november 2006 met toepassing van een vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vergunning is verleend voor de realisatie van 19 woningen tussen en ten westen van de woning aan de [locatie 4] en de woning aan de Noordeindseweg 61. De raad heeft toegelicht dat de nieuwe woningen zijn gerealiseerd in het lage gedeelte, en dat de bestaande woningen op de kruin van de waterkering staan. In hetgeen [appellant sub 4] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellant sub 4] genoemde situaties niet overeenkomen met de thans aan de orde zijnde situatie.
De Afdeling overweegt dat de raad naar aanleiding van de zienswijze van [appellant sub 4] het vlak met de bestemming "Wonen" voor het perceel aan de [locatie 4] te Berkel en Rodenrijs heeft verruimd ten opzichte van het ontwerpplan en het vorige plan met ongeveer 15 m richting de straatkant om zo het realiseren van bijgebouwen mogelijk te maken. Uit de Nota zienswijzen en ambtshalve wijzigingen bestemmingsplan "Lint Noord" volgt dat de raad voor de situering aansluiting heeft gezocht bij het perceel aan de Noordeindseweg 61 te Berkel en Rodenrijs. Gelet hierop, alsmede gelet op de omvang van het vlak met de bestemming "Wonen" en de mogelijkheid om langs een van de zijkanten van het perceel bijgebouwen te realiseren, ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 4] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad was gehouden in een verdergaande verruiming te voorzien van het vlak met de bestemming "Wonen" voor het perceel aan de [locatie 4].
Het betoog faalt.
14.3. Over de door [appellant sub 4] gemaakte vergelijking met de gronden gelegen vòòr de andere woningen aan de Meikeverstraat waaraan de bestemming "Tuin - Parkeren" is toegekend wordt overwogen dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat deze situaties verschillen van de aan de orde zijnde situatie omdat de andere woningen aan de Meikeverstraat met de voorkant zijn gericht op de Meikeverstraat en bij het nieuwbouwplan voor deze woningen was voorzien in parkeren op eigen terrein. De raad heeft gesteld dat om te waarborgen dat daar parkeerruimte beschikbaar blijft, de bestemming "Tuin - Parkeren" is toegekend. De raad heeft verder toegelicht dat bij de woning aan de [locatie 4] feitelijk de achtertuin grenst aan de Meikeverstraat en het vlak met de bestemming "Wonen", anders dan bij de andere woningen aan de Meikeverstraat, in voldoende mogelijkheden voorziet voor het realiseren van bouwwerken aan de kant van de Meikeverstraat. Gelet hierop heeft de raad aan de betreffende gronden aan de [locatie 4] overeenkomstig het perceel aan de Noordeindseweg 61 de bestemming "Tuin" toegekend. In hetgeen [appellant sub 4] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellant sub 4] genoemde situaties niet overeenkomen met de thans aan de orde zijnde situatie.
Het betoog faalt.
15. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
Het beroep van [appellante sub 5]
16. [appellante sub 5B] betoogt dat ten onrechte niet de bestemming "Wonen" is toegekend aan haar perceel gelegen tussen de percelen aan de [locatie 5] en [locatie 6] te Berkel en Rodenrijs. Daartoe voert [appellante sub 5B] aan dat zij een principeverzoek heeft ingediend voor het bouwen van een woning ter plaatse en dat het college van burgemeester en wethouders van de toenmalige gemeente Berkel en Rodenrijs bij brief van 31 maart 2006 heeft medegedeeld bereid te zijn om medewerking te verlenen aan de realisatie van een woning ter plaatse. In dit verband voert zij aan dat op 3 januari 2013 is medegedeeld dat het college van burgemeester en wethouders van Lansingerland uitvoering zal geven aan het principebesluit van het college van burgemeester en wethouders van de toenmalige gemeente Berkel en Rodenrijs. Volgens [appellante sub 5B] is hier ten onrechte geen rekening mee gehouden. Voorts voert [appellante sub 5B] aan dat sprake is van een voldoende concreet bouwplan. In dit verband wijst zij op de brief van het college van burgemeester en wethouders van Lansingerland van 22 juli 2014 waaruit blijkt dat al jaren overleg plaatsvindt over de bouw van een woning waartoe de inpassing van de woning is uitgewerkt.
16.1. Blijkens de verbeelding is aan het perceel gelegen tussen de percelen aan de [locatie 5] en [locatie 6] te Berkel en Rodenrijs, voor zover hier van belang, de bestemming "Tuin" toegekend.
16.2. In het stelsel van de Wet ruimtelijke ordening is een bestemmingsplan het ruimtelijke instrument waarin de wenselijke toekomstige ontwikkeling van een gebied wordt neergelegd. De raad dient bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met een particulier initiatief betreffende ruimtelijke ontwikkelingen, voor zover dat initiatief voldoende concreet is, tijdig kenbaar is gemaakt en ten tijde van de vaststelling van het plan op basis van de op dat moment bekende gegevens de ruimtelijke aanvaardbaarheid daarvan kan worden beoordeeld.
Het perceel gelegen tussen de percelen aan de [locatie 5] en [locatie 6] te Berkel en Rodenrijs is bestemd overeenkomstig de bestaande situatie. Door [appellante sub 5B] zijn geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat voor de gewenste bebouwing ten tijde van de vaststelling van het plan een voldoende concreet initiatief voor lag. Uit de brief van 31 maart 2006 en de mededeling van 3 januari 2013 volgt weliswaar dat [appellante sub 5B] in 2005 een principeverzoek heeft ingediend voor het bouwen van een woning tussen de percelen aan de [locatie 5] en [locatie 6] en dat het college van burgemeester en wethouders van Lansingerland uitvoering zal geven aan het principebesluit van het college van burgemeester en wethouders van de toenmalige gemeente Berkel en Rodenrijs, maar dit principeverzoek is vervolgens niet voldoende geconcretiseerd. Uit de zienswijze over het ontwerpplan volgt niet op welk deel van het perceel [appellante sub 5B] de woning wil situeren alsmede met welke maatvoeringen. Uit de brief van 22 juli 2014 volgt verder uitsluitend dat in 2013 de inpassing van de woning is uitgewerkt. Aangegeven is in die brief dat nader onderzoek met betrekking tot geluid, bodem, bedrijvigheid in de omgeving, flora en fauna en waterkering nodig is voor de definitieve afweging. Evenmin heeft [appellante sub 5B] anderszins aannemelijk gemaakt dat haar bouwvoornemen zodanig concreet was dat de ruimtelijke aanvaardbaarheid daarvan zonder meer bij het besluit omtrent vaststelling van het voorliggende plan kon worden beoordeeld. Gelet daarop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de ruimtelijke aanvaardbaarheid daarvan, mede gelet op de situering nabij de Noordeindseweg alsmede een bedrijfsloods, niet kon worden beoordeeld. De raad hoefde met de door van [appellante sub 5B] gewenste ontwikkeling bij de vaststelling van het plan dan ook geen rekening te houden.
Het betoog faalt.
17. [appellante sub 5A] betoogt dat ten onrechte de aanduiding "detailhandel perifeer" is toegekend aan haar gebouw op het perceel aan de [locatie 7] te Berkel en Rodenrijs. Volgens haar dient de aanduiding "detailhandel" te worden toegekend. Daartoe voert zij aan dat op 7 augustus 2008 een vrijstelling is verleend om de bestemming van het gebouw te wijzigen van agrarisch naar detailhandel en opslag. Door de toegekende aanduiding wordt zij in haar gebruiksmogelijkheden beperkt ten opzichte van de verleende vrijstelling, aldus [appellante sub 5A]. Daarnaast voert zij aan dat het gebouw inmiddels een aanzienlijke periode leegstaat, doordat de huurder die het gebouw gebruikte voor detailhandel in keukens de huur heeft opgezegd. Volgens haar is derhalve thans geen sprake van het bestemmen van het huidige gebruik. Voorts voert [appellante sub 5A] aan dat een structuurvisie niet aan het standpunt van de raad ten grondslag kan worden gelegd en dat in de Verordening Ruimte slechts nieuwe vestigingen buiten de bestaande winkelconcentraties worden tegengegaan.
17.1. Blijkens de verbeelding is aan het gebouw op het perceel aan de [locatie 7] te Berkel en Rodenrijs, voor zover hier van belang, de bestemming "Bedrijf" met de aanduidingen "detailhandel perifeer" en "bouwvlak" toegekend.
Ingevolge artikel 5, lid 5.1.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de voor "Bedrijf" aangewezen gronden bestemd voor een bedrijf/bedrijvigheid tot en met milieucategorie 2, als opgenomen in de als bijlage 1 bij deze regels opgenomen ‘Staat van Bedrijfsactiviteiten algemeen’, voor zover de bedrijven in de bedoelde lijst niet zijn doorgehaald.
Ingevolge lid 5.1.2, aanhef en onder d, zijn ter plaatse van de aanduiding "detailhandel perifeer" de gronden tevens bestemd voor perifere detailhandel in:
1. bedrijfs- en personenauto's en motorfietsen op het perceel [locatie 8];
2. personenauto's en motorfietsen op de percelen [locatie 9], [locatie 10] en [locatie 11];
3. keukens op het perceel [locatie 7];
4. caravans, alsmede de reparatie daarvan, op de percelen [locatie 12], [locatie 13] en [locatie 14];
5. aanhangers, op het perceel [locatie 15].
17.2. Ingevolge artikel 1, vierde lid, van de Verordening Ruimte worden onder bestaande functies en bebouwing begrepen functies en bebouwing die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening rechtmatig aanwezig zijn, of waarvoor op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening vrijstelling of bouwvergunning is verleend dan wel een aanvraag om vrijstelling of bouwvergunning is ingediend die kan worden verleend, of die in overeenstemming met deze verordening tot stand zijn gekomen, of waarvoor ontheffing van deze verordening is verleend of wordt geacht te zijn verleend. Het vervangen van een rechtmatig aanwezige gebouw door een gebouw van gelijke aard, omvang en karakter wordt hieronder mede begrepen.
In alle andere gevallen is sprake van nieuwe functies en nieuwe bebouwing. Onder nieuwe functies of nieuwe bebouwing wordt ook begrepen uitbreiding van bestaande functies en bestaande bebouwing, tenzij anders is bepaald of de bepaling zich daartegen verzet.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, wijst een bestemmingsplan voor gronden die zijn gelegen buiten de bestaande winkelconcentraties in de centra van steden, dorpen en wijken of nieuwe wijkgebonden winkelcentra, geen bestemmingen aan die nieuwe detailhandel mogelijk maken.
17.3. In het algemeen kunnen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen.
Niet in geschil is dat op 7 augustus 2008 een vrijstelling is verleend voor het gebruik van het desbetreffende gebouw voor opslag en detailhandel. De raad heeft onweersproken gesteld dat het gebouw op het perceel aan de [locatie 7] te Berkel en Rodenrijs ten tijde van de vaststelling van het plan werd gebruikt voor detailhandel in keukens. In het voorliggende plan is ter plaatse van dit gebouw op grond van artikel 5, lid 5.1.2, aanhef en onder d, van de planregels detailhandel in keukens toegestaan, zodat de raad het bestaande gebruik als zodanig heeft bestemd. Dat de raad niet meer vormen van detailhandel overeenkomstig de vrijstelling heeft willen toestaan, gelet op het gemeentelijk en provinciaal beleid, is naar het oordeel van de Afdeling niet onredelijk. De raad heeft toegelicht dat in de structuurvisie Lansingerland het in stand houden en versterken van het voorzieningenniveau in de bestaande winkelcentra van dorpen het uitgangspunt is. Het beleid is gericht op concentratie van detailhandel in de bestaande dorpscentra om de bestaande structuur te versterken. Voorts heeft de raad toegelicht dat het provinciale detailhandelsbeleid ziet op versterking van perspectiefrijke onderdelen van de bestaande detailhandelsstructuur en het tegengaan van solitaire vestigingen. De raad heeft hierbij toegelicht dat overeenkomstig dit beleid in artikel 9, eerste lid, van de Verordening Ruimte is bepaald dat een bestemmingsplan voor gronden die zijn gelegen buiten de bestaande winkelconcentraties in de centra van steden, dorpen en wijken of nieuwe wijkgebonden winkelcentra, geen bestemmingen aanwijst die nieuwe detailhandel mogelijk maken. De raad heeft onbetwist gesteld dat het desbetreffende gebouw is gelegen buiten de bestaande winkelconcentraties. De raad heeft daarbij terecht gesteld dat ingevolge artikel 1, vierde lid, van de Verordening Ruimte bestaande gebruiksrechten waar geen gebruik van is gemaakt, in de verordening niet worden beschouwd als bestaand. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat uit de systematiek van de Verordening Ruimte volgt dat de verschillende daarin omschreven vormen van detailhandel niet tezamen als één functie zijn aan te merken en dat het toestaan van andere dan de bestaande vormen meebrengt dat nieuwe detailhandel mogelijk wordt gemaakt. In hetgeen [appellante sub 5A] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten om geen andere vormen van detailhandel mogelijk te maken.
Het betoog faalt.
18. [appellante sub 5A] kan zich niet verenigen met de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 6" die is toegekend aan haar perceel aan de [locatie 16] te Berkel en Rodenrijs. Zij betoogt dat aan haar een vrijstelling en een bouwvergunning is verleend voor de bouw van drie bedrijfsverzamelgebouwen op het perceel aan de [locatie 16]. In dit verband wijst zij op de uitspraak van de Afdeling van 26 juni 2013 in zaak nr. 201208489/1/A1. Volgens haar hadden de drie bedrijfsverzamelgebouwen in het plan als zodanig dienen te worden bestemd. Daarbij wijst zij op de gesloten planschadeovereenkomst en exploitatieovereenkomst, waaruit blijkt dat het college van burgemeester en wethouders van Lansingerland in het kader van de in het primaire besluit verleende bouwvergunning en vrijstelling heeft geanticipeerd op het onderhavige plan.
18.1. Ingevolge artikel 31, lid 31.8, van de planregels is het college van burgemeester en wethouders ter plaatse van de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 6", overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, eerste lid, onder a, van de Wro, bevoegd de in het wijzigingsgebied voorkomende bestemmingen, met uitzondering van de voorkomende dubbelbestemming(en), te wijzigen in de bestemming "Bedrijf", "Water" en/of "Groen", met dien verstande dat het bedrijf en/of de bedrijvigheid maximaal milieucategorie 2, als opgenomen in de als bijlage 1 bij deze regels opgenomen ‘Staat van Bedrijfsactiviteiten algemeen’, voor zover de bedrijven in de bedoelde lijst niet zijn doorgehaald, mag bedragen; waarbij bij de wijziging voor de inrichting de volgende wijzigingsregels gelden:
a. de bebouwingsoppervlakte van de bestemming "Bedrijf" bedraagt maximaal 50% de oppervlakte van het wijzigingsgebied met een maximum van 2.000 m²;
b. bedrijfsbebouwing binnen de bestemming "Bedrijf" is uitsluitend toegestaan binnen bouwvlakken;
c. de oppervlakte van elk bouwvlak binnen de bestemming "Bedrijf" bedraagt maximaal 600 m²;
d. de onderlinge afstand tussen bouwvlakken binnen de bestemming "Bedrijf" bedraagt minimaal 10 m;
e. door de situering van bouwvlakken de bestaande doorzichten moeten zoveel mogelijk worden gehandhaafd;
f. de afstand van de bouwvlakken binnen de bestemming "Bedrijf" tot aan de grens van het wijzigingsgebied bedraagt minimaal 5 m, waarbij aan zijden waar het wijzigingsgebied grenst aan bestemmingen die de realisatie van kassen toestaat er een belemmeringhoek van maximaal 20% vanuit de rooilijn van (toekomstige) kassen aangehouden dient te worden;
g. bij inpassing van bestaande in het wijzigingsgebied voorkomende en bij recht tot stand gekomen bedrijfsbebouwing geldt voor die bedrijfsbebouwing de bestaande maatvoering en situering als maximaal;
h. de goothoogte van nieuwe bedrijfsbebouwing bedraagt maximaal 4 m;
i. de bouwhoogte van nieuwe bedrijfsbebouwing bedraagt maximaal 6 m;
j. de oppervlakte aan bedrijfsgebonden kantoren bedraagt niet meer dan 40% van het brutovloeroppervlakte van de gerealiseerde bedrijfsbebouwing;
k. de oppervlakte aan ondergeschikte detailhandel in ter plaatse vervaardigde goederen bedraagt maximaal 20% van het gerealiseerde brutovloeroppervlakte van de bedrijfsbebouwing;
l. eventuele watercompensatie en landschappelijke inpassing moet binnen het wijzigingsgebied worden ingepast en gerealiseerd;
m. voldoende parkeer- en manoeuvreerruimte moet binnen het wijzigingsgebied worden opgelost;
n. zelfstandige detailhandel en/of kantoren niet zijn toegestaan;
o. er dient een belemmeringshoek van maximaal 20% vanuit de rooilijn van (toekomstige) kassen aangehouden te worden.
18.2. Niet in geschil is dat bij besluit van 6 oktober 2010 het college van burgemeester en wethouders van Lansingerland aan [appellante sub 5A] een bouwvergunning eerste fase en vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening heeft verleend voor de bouw van drie bedrijfsverzamelgebouwen aan de [locatie 16] te Berkel en Rodenrijs. Tegen dit besluit is bezwaar gemaakt en bij besluit van 13 september 2011 heeft het college van burgemeester en wethouders van Lansingerland het bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 6 oktober 2010 herroepen en de bouwvergunning en vrijstelling alsnog geweigerd. Bij uitspraak van 19 juli 2012 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het daartegen ingestelde beroep van [appellante sub 5A] gegrond verklaard, het besluit van 13 september 2011 vernietigd en bepaald dat het college van burgemeester en wethouders van Lansingerland een nieuwe beslissing op het bezwaar neemt. De Afdeling heeft daags voor de vaststelling van het plan, bij uitspraak van 26 juni 2013 in zaak nr. 201208489/1/A1, voor zover hier van belang, het hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Lansingerland gegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank ten aanzien van het ingestelde beroep van [appellante sub 5A] bevestigd. Ten tijde van het bestreden besluit waren de bouwvergunning en vrijstelling derhalve nog niet in rechte onaantastbaar.
In deze uitspraak van de Afdeling van 26 juni 2013 is overwogen dat geen grond bestaat voor het oordeel dat de rechtbank het college van burgemeester en wethouders van Lansingerland ten onrechte opdracht heeft gegeven een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Hierbij heeft de Afdeling overwogen dat, indien het college van burgemeester en wethouders van Lansingerland bij een nadere beoordeling hangende bezwaar alsnog aanleiding ziet om medewerking aan het bouwplan te verlenen, het dit bouwplan aan de raad dient voor te leggen en het besluit van de raad op het verzoek om vrijstelling terzake dient af te wachten alvorens opnieuw op het bezwaar te beslissen. De raad heeft onweersproken gesteld dat het bouwplan van [appellante sub 5A] niet in overeenstemming is met de structuurvisie Het Lint. Daarbij heeft de raad er op gewezen dat de structuurvisie uitgaat van het vestigen van kleinschalige bedrijvigheid. Het bouwplan is volgens de raad dan ook ruimtelijk gezien niet aanvaardbaar. Wel bestaat bij de raad bereidheid om eventueel medewerking te verlenen aan een minder omvangrijk bouwplan en daarvoor is een wijzigingsbevoegdheid in de planregels opgenomen. De raad heeft toegelicht dat het in de wijzigingsbevoegdheid weergegeven kader de mogelijkheden van een ontwikkeling weergeeft die ruimtelijk aanvaardbaar is op dit perceel. Onder deze omstandigheden en in aanmerking genomen dat artikel 31, lid 31.8, van de planregels voorziet in een wijzigingsbevoegdheid, geeft hetgeen [appellante sub 5A] hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat aan het perceel geen bestemming "Bedrijf" met de aanduiding "bouwvlak" behoefde te worden toegekend.
Het betoog faalt.
19. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
Het beroep van [appellante sub 6]
20. [appellante sub 6] kan zich niet verenigen met de vaststelling van de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid "wro-zone - wijzigingsgebied 5" voor haar perceel aan de [locatie 17] te Berkel en Rodenrijs. Volgens [appellante sub 6] is deze regeling te beperkt geformuleerd.
Zij voert aan dat ten onrechte maximaal 13 woningen mogen worden gerealiseerd. Daartoe voert zij aan dat door de gemeente verwachtingen zijn gewekt nu in de gemeentelijke structuurvisie Het Lint is vermeld dat op haar perceel 20 woningen per hectare mogen worden gerealiseerd. Volgens haar is niet onderbouwd waarom slechts 13 woningen mogen worden gerealiseerd. Zij wijst op de Oesterstraat, Robbenstraat, Meikeverstraat, Meerweg en Libellestraat, waar woningen zijn gebouwd overeenkomstig het in de structuurvisie Het Lint toegestane maximale aantal woningen.
Daarnaast voert zij aan dat ten onrechte uitsluitend bebouwing is toegestaan in het noordelijke deel van het wijzigingsgebied. Daartoe voert zij aan dat in de structuurvisie Het Lint geen zichtlijn is opgenomen ter plaatse, tot voor kort glasopstanden in de weg stonden aan zicht op de enclave en in andere gevallen geen rekening is gehouden met een zichtlijn op enclaves. Volgens haar is alleen zicht vanaf de Noordersingel op de enclave mogelijk. Zij wijst op de omstandigheid dat ter plaatse van de Oesterstraat, Robbenstraat, Meerweg en Libellestraat een zichtlijn van 10 m voldoende werd geacht.
Voorts voert zij aan dat ten onrechte de oriëntatierichting van de woningen moet zijn op de bestaande openbare wegen. Volgens haar zijn ter plaatse van de Oesterstraat, Robbenstraat, Meikeverstraat, Meerweg, Libellestraat en Noordersingel 12a en b, woningen loodrecht op de Noordersingel gebouwd.
Volgens [appellante sub 6] is als gevolg van deze voorwaarden de verhouding tussen uitgeefbare grond en mandelige grond zodanig dat de ontwikkeling van woningen financieel lastig wordt. In dit verband wijst zij op een nieuw voorstel voor de inrichting van haar perceel dat voorziet in 14 woningen waarbij één woning wordt gerealiseerd buiten het noordelijke deel van het wijzigingsgebied. Volgens haar blijft het doorzicht tussen de Noordeindseweg en de Noordersingel behouden nu de extra woning achter de bestaande bebouwing zal worden gerealiseerd.
20.1. Blijkens de verbeelding is aan een deel van het perceel aan de [locatie 17] te Berkel en Rodenrijs, voor zover hier van belang, de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 5" toegekend.
Ingevolge artikel 31, lid 31.7, van de planregels is het college van burgemeester en wethouders ter plaatse van de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 5", overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, eerste lid, onder a, van de Wro, bevoegd het plan te wijzigen in de bestemmingen "Wonen", "Tuin", "Water", "Groen" en/of "Verkeer", waarbij voor de inrichting van het gebied de volgende regels gelden:
a. bebouwing is uitsluitend toegestaan in het noordelijke deel van het wijzigingsgebied tot 60 m uit de noordelijke grens van het wijzigingsgebied;
b. geen bebouwing wordt opgericht in een zone van 5 m vanaf de noordelijke grens van het wijzigingsgebied;
c. het aantal woningen bedraagt maximaal 13;
d. de oriëntatierichting van woningen moet zijn op de bestaande openbare wegen; de Noordersingel dan wel de Noordeindseweg;
e. woningen dienen te worden gesitueerd op minimaal 5 m van de naar de Noordersingel toegekeerde perceelgrens en op minimaal 10 m van de naar de Noordeindsevaart toegekeerde perceelsgrens;
f. aan de zijde van de Noordeindsevaart wordt maximaal 70% bebouwd en bedraagt de maximale lengte van een voorgevelwand 30 m en bedraagt de afstand tussen twee voorgevelwanden minimaal 6 m;
g. aan de zijde van de Noordersingel bedraagt de maximale lengte van een voorgevelwand 18 m en bedraagt de afstand tussen twee voorgevelwanden minimaal 6 m;
h. tweedelijnsbebouwing is niet toegestaan;
i. voor de woningen die worden georiënteerd op de Noordeindseweg is ontsluiting via de achterzijde mogelijk;
j. woningen mogen een maximale goothoogte hebben van 7 m;
k. woningen mogen een maximale bouwhoogte hebben van 11 m;
l. bij woningen mogen vrijstaande bijgebouwen en overkappingen worden gebouwd, waarvan de bouwhoogte maximaal 3 m mag bedragen;
m. bij woningen mogen aangebouwde bijgebouwen en overkappingen worden gebouwd, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van de woning, vermeerderd met 0,25 m tot een maximum van 4 m;
n. de afstand van bij de woning behorende bijgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens moet minimaal 3 m bedragen;
o. Het zuidelijk deel van het wijzigingsgebied vanaf 60 m uit de noordelijke grens van het wijzigingsgebied, krijgt een open en landschappelijk uitstraling en openbaar karakter en kan worden gebruikt en ingericht ten dienste van de ontsluiting, parkeren, waterberging, groen en speelvoorzieningen. Bebouwing is hier niet toegestaan;
p. er mogen geen nieuwe ontsluitingen over de Noordeindsevaart naar de Noordeindseweg worden gerealiseerd;
q. daar waar de langs de Noordersingel de bermsloot is verdwenen, dient deze te worden teruggebracht;
r. de bestaande doorzichten moeten zoveel mogelijk worden gehandhaafd;
s. het parkeren moet binnen het wijzigingsgebied worden opgelost.
20.2. In de structuurvisie Het Lint van de toenmalige gemeente Berkel en Rodenrijs van 18 juli 2002 is voorzien in een transformatie van delen van het plangebied. Uit de plantoelichting volgt dat op basis van deze structuurvisie voor verschillende locaties in het plangebied die nog niet zijn getransformeerd, ontwikkelingsmogelijkheden zijn opgenomen om woningbouw mogelijk te maken door middel van een wijzigingsbevoegdheid.
Uit de structuurvisie Het Lint volgt dat het desbetreffende deel van het perceel aan de [locatie 17] te Berkel en Rodenrijs is aangemerkt als ‘WONEN 20won/hectare geconcentreerd’. Over het betoog dat het vertrouwensbeginsel is geschonden, wordt overwogen dat [appellante sub 6] niet aannemelijk heeft gemaakt dat door of namens de raad verwachtingen zijn gewekt dat het plan zou voorzien in de mogelijkheid om 20 woningen per hectare op haar perceel te realiseren. In de structuurvisie Het Lint is weliswaar het desbetreffende deel van het perceel aangemerkt als ‘WONEN 20won/hectare geconcentreerd’, maar uit de toelichting volgt dat de structuurvisie als een gewenst toekomstperspectief een kader schetst voor uitwerking. [appellante sub 6] kon hieraan niet zonder meer de verwachting ontlenen dat op haar perceel 20 woningen per hectare zouden worden mogelijk gemaakt. Per locatie dient binnen het gestelde kader een afzonderlijke afweging te worden gemaakt over een aanvaardbare invulling, waarbij - uitgaande van een maximum aan bebouwd oppervlakte van 20% - de dichtheid van 20 woningen per hectare als maximum dient te worden beschouwd. De raad heeft het plan op dit punt derhalve niet in strijd met het vertrouwensbeginsel vastgesteld.
In de plantoelichting is vermeld dat mede gelet op de reeds gerealiseerde transformaties, meer dan voorheen een kwantitatieve en kwalitatieve sturing bij de transformaties gewenst is. Het één op één overnemen van alle in de structuurvisie Het Lint genoemde mogelijkheden is dan ook niet meer aan de orde. Voorts is in de plantoelichting vermeld dat het onderhavige perceel op een markant punt aan het lint ligt, waarbij één van de enclaves tussen de Noordeindseweg en de vaart ligt. Met de herontwikkeling van dit perceel kan de enclave aan de Noordeindseweg zichtbaar worden gemaakt. Uit de plantoelichting volgt dat op basis van de randvoorwaarden in de structuurvisie Het Lint, alsmede op basis van een stedenbouwkundige beoordeling voor het perceel, een specifieke wijzigingsbevoegdheid voor dit perceel in het plan is opgenomen. Volgens de plantoelichting is op grond van de voorwaarden waarbinnen woningbouw ter plaatse mogelijk wordt geacht, een maximaal aantal van 13 woningen op het perceel aanvaardbaar, nu het ruimtelijk niet gewenst wordt geacht om zowel aan de zijde van de Noordeindseweg als de Noordersingel het maximale aantal woningen te realiseren. In hetgeen [appellante sub 6] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de voorwaarde dat maximaal 13 woningen mogen worden gerealiseerd onvoldoende is gemotiveerd.
Over de gemaakte vergelijking met het op basis van de structuurvisie Het Lint gerealiseerde maximale aantal woningen ter plaatse van de Oesterstraat, Robbenstraat, Meikeverstraat, Meerweg en Libellestraat wordt overwogen dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat deze situaties verschillen van de aan de orde zijnde situatie omdat het onderhavige perceel ligt op een markant punt aan het lint en de afgelopen periode mede gelet op de reeds gerealiseerde transformaties is gebleken dat de inpassing van nieuwe ontwikkelingen zorgvuldig dient plaats te vinden om het karakter van het lint te bewaren. Uit de structuurvisie Lansingerland van 18 februari 2010 volgt dat de ontwikkelingen die de afgelopen jaren mogelijk zijn gemaakt in het lint van Berkel en Rodenrijs te grootschalig zijn en voor toekomstige ontwikkelingen niet de juiste referentie vormen. In hetgeen [appellante sub 6] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellante sub 6] genoemde situaties niet overeenkomen met de thans aan de orde zijnde situatie.
20.3. Ten aanzien van de gestelde voorwaarde dat bebouwing uitsluitend is toegestaan in het noordelijke deel van het wijzigingsgebied, volgt uit de plantoelichting dat het perceel ligt op een markant punt aan het lint. In de plantoelichting wordt bij de herontwikkeling van dit perceel van kassen naar woningbouw gewezen op de potentie om hier een relatie te leggen tussen beide linten waarbij het landschap van de instekende dijk oftewel de enclave duidelijk zichtbaar wordt. Volgens de plantoelichting dient hiervoor aan de zuidzijde van het perceel een ruimte open te worden gehouden, waardoor een doorzicht op de insteek van de dijk ontstaat. In hetgeen [appellante sub 6] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad in dit geval niet in redelijkheid meer gewicht heeft kunnen toekennen aan het creëren van een doorzicht op de enclave ter versterking van de herkenbaarheid van het lint dan aan het belang van [appellante sub 6] bij het realiseren van woningen ter plaatse.
Over de door [appellante sub 6] gemaakte vergelijking met de breedte van de zichtlijn ter plaatse van de Oesterstraat, Robbenstraat, Meerweg en Libellestraat wordt overwogen dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat deze situaties verschillen van de aan de orde zijnde situatie omdat in die situaties de gebiedsaanduiding "zichtlijn" is toegekend op grond van de structuurvisie Het Lint voor het behouden van een zichtlijn op het gebied van de Groenblauwe Slinger en het in de onderhavige situatie gaat om het creëren van een doorzicht op een enclave. In hetgeen [appellante sub 6] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellante sub 6] genoemde situaties niet overeenkomen met de thans aan de orde zijnde situatie.
20.4. Met betrekking tot de door [appellante sub 6] gemaakte vergelijking met de oriëntatierichting van de woningen ter plaatse van de Oesterstraat, Robbenstraat, Meikeverstraat, Meerweg, Libellestraat en Noordersingel 12a en b, wordt overwogen dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat deze situaties verschillen van de aan de orde zijnde situatie omdat het onderhavige perceel ligt op een markant punt aan het lint en de afgelopen periode mede gelet op de reeds gerealiseerde transformaties is gebleken dat de inpassing van nieuwe ontwikkelingen zorgvuldig dient plaats te vinden om het karakter van het lint te bewaren. Uit de structuurvisie Lansingerland van 18 februari 2010 volgt dat de ontwikkelingen die de afgelopen jaren mogelijk zijn gemaakt in het lint van Berkel en Rodenrijs te grootschalig zijn en voor toekomstige ontwikkelingen niet de juiste referentie vormen. In hetgeen [appellante sub 6] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellante sub 6] genoemde situaties niet overeenkomen met de thans aan de orde zijnde situatie.
20.5. Wat betreft de financiële uitvoerbaarheid van de in artikel 31, lid 31.7, van de planregels neergelegde wijzigingsbevoegdheid overweegt de Afdeling dat [appellante sub 6] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de raad had moeten afzien van het opnemen van de voornoemde wijzigingsvoorwaarden, omdat hierdoor de wijzigingsbevoegdheid financieel niet uitvoerbaar zou zijn. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het enkele feit dat de uitgeefbare grond ongeveer 40% bedraagt, niet maakt dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de wijzigingsbevoegdheid niet uitvoerbaar is.
20.6. Voor zover [appellante sub 6] wijst op een nieuw voorstel voor de inrichting van haar perceel, overweegt de Afdeling dat [appellante sub 6] dit voorstel eerst kenbaar heeft gemaakt bij haar beroepschrift zodat de raad reeds om die reden hier geen rekening mee heeft kunnen houden bij het voorbereiden en vaststellen van het plan. Overigens heeft de raad ter zitting te kennen gegeven over dit voorstel afzonderlijk te zullen besluiten.
20.7. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling in hetgeen [appellante sub 6] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad de hiervoor weergegeven wijzigingsvoorwaarden niet in redelijk hier heeft kunnen stellen om de karakteristieke waarde van het lint te behouden.
Het betoog faalt.
21. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
Het beroep van [appellante sub 7]
22. [appellante sub 7] betoogt dat ten onrechte de aanduiding "caravanstalling" is toegekend aan een deel van haar perceel aan de [locatie 18] te Berkel en Rodenrijs. Zij voert aan dat deze aanduiding tot een onnodige beperking van het gebruik van haar perceel leidt.
22.1. Blijkens de verbeelding is aan het noordoostelijke deel en het zuidelijke deel van het perceel aan de [locatie 18] te Berkel en Rodenrijs, voor zover hier van belang, de bestemming "Bedrijf" met de aanduiding "caravanstalling" toegekend.
Ingevolge artikel 5, lid 5.1.2, aanhef en onder c, van de planregels zijn de gronden ter plaatse van de aanduiding "caravanstalling" uitsluitend bestemd voor een caravanstalling.
22.2. In het algemeen kunnen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen. Tussen partijen is niet in geschil dat het noordoostelijke deel en het zuidelijke deel van het perceel aan de [locatie 18] te Berkel en Rodenrijs in gebruik zijn ten behoeve van een caravanstalling, zodat het bestaande gebruik als zodanig is bestemd. Niet gebleken is dat [appellante sub 7] concrete voornemens heeft tot het veranderen van dit gebruik op haar perceel. De raad heeft toegelicht dat in de gemeentelijke structuurvisie Lansingerland alsmede de provinciale structuurvisie Visie op Zuid-Holland en de Verordening Ruimte het gebied waarin de desbetreffende delen van het perceel van [appellante sub 7] liggen, is aangeduid als ‘ontwikkeling glastuinbouwgebied’ onderscheidenlijk ‘glastuinbouwbedrijvengebied’. Volgens de raad is een algemene bedrijfsbestemming niet in overeenstemming met dit beleid. Voorts heeft de raad toegelicht dat de desbetreffende delen van het perceel van [appellante sub 7] buiten de bebouwingscontouren als bedoeld in de Verordening Ruimte liggen en dat nieuwvestiging of uitbreiding van stedelijke functies buiten de bebouwingscontouren niet is toegestaan. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling in hetgeen [appellante sub 7] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid de aanduiding "caravanstalling" heeft kunnen toekennen aan het noordoostelijke deel en het zuidelijke deel van het perceel aan de [locatie 18] te Berkel en Rodenrijs overeenkomstig de bestaande situatie ter plaatse.
Het betoog faalt.
23. [appellante sub 7] betoogt dat ten onrechte de bestemming "Gemengd" is toegekend aan haar perceel tussen de [locatie 19] en [locatie 1] te Berkel en Rodenrijs. Volgens haar dient de bestemming "Wonen" met een bouwvlak te worden toegekend. Daartoe voert zij aan dat in 2004 bij de gemeente een aanvraag voor de bouw van een woning is ingediend.
23.1. Blijkens de verbeelding is aan het perceel tussen de [locatie 19] en [locatie 1] te Berkel en Rodenrijs, voor zover hier van belang, de bestemming "Gemengd" toegekend.
Ingevolge artikel 7, lid 7.1.1, aanhef en onder b, van de planregels zijn de voor "Gemengd" aangewezen gronden bestemd voor weilanden en/of landbouwgronden.
23.2. In het stelsel van de Wet ruimtelijke ordening is een bestemmingsplan het ruimtelijke instrument waarin de wenselijke toekomstige ontwikkeling van een gebied wordt neergelegd. De raad dient bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met een particulier initiatief betreffende ruimtelijke ontwikkelingen, voor zover dat initiatief voldoende concreet is, tijdig kenbaar is gemaakt en ten tijde van de vaststelling van het plan op basis van de op dat moment bekende gegevens de ruimtelijke aanvaardbaarheid daarvan kan worden beoordeeld.
Door [appellante sub 7] zijn geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat ten tijde van de vaststelling van het plan reeds een voldoende concreet voornemen bestond voor de bouw van een woning, noch heeft zij anderszins het bestaan aannemelijk gemaakt van een zodanig concreet voornemen dat dit zonder meer in het voorliggende plan kon worden opgenomen. Dat door [appellante sub 7] in de zienswijze is gesteld dat in 2004 bij de gemeente een aanvraag voor de bouw van een woning is ingediend, is daartoe onvoldoende. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat op deze aanvraag niet is beslist en door [appellante sub 7] niet is geïnformeerd naar de behandeling van zijn aanvraag. De raad heeft daarnaast onweersproken gesteld dat de door [appellante sub 7] op verzoek van de raad naar aanleiding van haar zienswijze overgelegde stukken met betrekking tot de aanvraag uit 2004 onvoldoende concreet zijn. Hierbij is tevens van belang dat uit de naar voren gebrachte zienswijze volgt dat de situering van het bouwvlak nog onduidelijk was. Het voornemen was derhalve nog niet volledig uitgewerkt. Gelet op het voorgaande behoefde de raad geen rekening te houden met het voornemen van [appellante sub 7] en heeft de raad in redelijkheid overeenkomstig de feitelijke situatie, te weten het gebruik als weiland, de bestemming "Gemengd" kunnen toekennen aan het perceel tussen de [locatie 19] en [locatie 1] te Berkel en Rodenrijs.
Het betoog faalt.
24. [appellante sub 7] kan zich niet verenigen met het toegekende bouwvlak aan de noordoostzijde van het perceel aan de [locatie 1] te Berkel en Rodenrijs. Zij voert aan dat door deze bouwmogelijkheid op de erfgrens haar woon- en leefklimaat wordt aangetast in die zin dat haar uitzicht wordt beperkt en de verkeersdruk zal toenemen.
24.1. Blijkens de verbeelding is aan de noordoostzijde van het perceel aan de [locatie 1] te Berkel en Rodenrijs een bouwvlak toegekend.
24.2. De woning van [appellante sub 7] staat op een afstand van ongeveer 17 m van het toegekende bouwvlak aan de noordoostzijde van het perceel aan de [locatie 1] te Berkel en Rodenrijs. Het bouwvlak heeft een oppervlakte van ongeveer 70 m2. De toegestane maximale goot- en bouwhoogte bedraagt ter plaatse 4 onderscheidenlijk 4,5 m. De raad heeft toegelicht dat de gronden tussen het bouwvlak en de woning van [appellante sub 7] zijn ingericht als tuin en in- en uitrit voor de woning en een bedrijfsgebouw en dat in de omgeving een aantal bedrijfsgebouwen staan. Voorts heeft de raad toegelicht dat reeds voor de vaststelling van het plan de mogelijkheid bestond ter plaatse zonder omgevingsvergunning bijgebouwen te bouwen alsmede dat het vorige plan voorzag in de mogelijkheid om ter plaatse te bouwen. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre niet tot een onaanvaardbare aantasting van het uitzicht van [appellante sub 7] zal leiden. Voorts is de Afdeling van oordeel dat de raad zich, gelet op de omvang van het toegestane gebouw, in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat zich wat verkeersdruk ter plaatse van de woning van [appellante sub 7] betreft, geen onaanvaardbare situatie zal voordoen.
Het betoog faalt.
25. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
Het beroep van [appellante sub 8]
26. [appellante sub 8] betoogt dat de voorbereiding van het plan onzorgvuldig is verlopen. Daartoe wijst zij op de omstandigheid dat naar aanleiding van haar inspraakreactie het voorontwerpplan is gewijzigd.
26.1. De Afdeling overweegt dat de procedure inzake de vaststelling van een bestemmingsplan aanvangt met de terinzagelegging van een ontwerpplan, zodat het betoog van [appellante sub 8], wat er verder ook van zij, niet kan leiden tot vernietiging van het plan.
Het betoog faalt.
27. [appellante sub 8] kan zich niet verenigen met het plan voor zover het niet voorziet in de mogelijkheid de voor haar bedrijf noodzakelijke caravanshowroom van 1.500 m2 met een bouwhoogte van 7 m op te richten op haar perceel aan de [locatie 19]B te Berkel en Rodenrijs. Hiertoe voert zij aan dat op grond van de toegekende wijzigingsbevoegdheid de oppervlakte van elk bouwvlak slechts 600 m2 mag bedragen en dat de bouwhoogte van nieuwe bedrijfsbebouwing slechts 6 m mag bedragen. [appellante sub 8] stelt dat de gemeente heeft toegezegd dat in het plan de door haar gewenste caravanshowroom zal worden mogelijk gemaakt. De in het plan opgenomen regeling voor haar perceel heeft ernstige financiële consequenties voor haar bedrijf, aldus [appellante sub 8]
27.1. Blijkens de verbeelding is aan het perceel aan de [locatie 19]B te Berkel en Rodenrijs, voor zover hier van belang, de bestemming "Bedrijf" met de aanduiding "detailhandel perifeer" toegekend. Voor de op het perceel aanwezige gebouwen zijn drie bouwvlakken opgenomen. Tevens is aan een deel van het perceel de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 7" toegekend. De drie bouwvlakken zijn gedeeltelijk dan wel geheel gelegen binnen deze aanduiding.
Ingevolge artikel 31, lid 31.9.1, van de planregels is het college van burgemeester en wethouders ter plaatse van de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 7", overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, eerste lid, onder a, van de Wro, bevoegd om binnen de bestemming "Bedrijf" de bouwvlakken te verplaatsen en/of te verruimen en/of de bestemming "Bedrijf" te wijzigen in de bestemmingen "Water" en/of "Groen", waarbij bij de wijziging voor de inrichting de volgende wijzigingsregels gelden:
a. de bebouwingsoppervlakte van de bestemming "Bedrijf" bedraagt maximaal 50% de oppervlakte van het wijzigingsgebied met een maximum van 2.000 m²;
b. bedrijfsbebouwing binnen de bestemming "Bedrijf" is uitsluitend toegestaan binnen bouwvlakken;
c. de oppervlakte van elk bouwvlak binnen de bestemming "Bedrijf" bedraagt maximaal 600 m²;
d. de onderlinge afstand tussen bouwvlakken binnen de bestemming "Bedrijf" bedraagt minimaal 10 m;
e. de afstand van de bouwvlakken binnen de bestemming "Bedrijf" tot aan de grens van het wijzigingsgebied bedraagt minimaal 5 m, waarbij aan zijden waar het wijzigingsgebied grenst aan bestemmingen die de realisatie van kassen toestaat er een belemmeringhoek van maximaal 20% vanuit de rooilijn van (toekomstige) kassen aangehouden dient te worden;
f. bij inpassing van bestaande in het wijzigingsgebied voorkomende en bij recht tot stand gekomen bedrijfsbebouwing geldt voor die bedrijfsbebouwing de bestaande maatvoering en situering als maximaal;
g. de goothoogte van nieuwe bedrijfsbebouwing bedraagt maximaal 4 m;
h. de bouwhoogte van nieuwe bedrijfsbebouwing bedraagt maximaal 6 m;
i. de oppervlakte aan bedrijfsgebonden kantoren bedraagt niet meer dan 40% van het brutovloeroppervlakte van de gerealiseerde bedrijfsbebouwing;
j. de oppervlakte aan ondergeschikte detailhandel in ter plaatse vervaardigde goederen bedraagt maximaal 20% van het gerealiseerde brutovloeroppervlakte van de bedrijfsbebouwing;
k. eventuele watercompensatie en landschappelijke inpassing moet binnen het wijzigingsgebied worden ingepast en gerealiseerd;
l. voldoende parkeer- en manoeuvreerruimte moet binnen het wijzigingsgebied worden opgelost;
m. zelfstandige detailhandel anders dan 'perifere detailhandel - caravans' en/of kantoren niet zijn toegestaan.
27.2. Niet in geschil is dat de bestaande situatie op het perceel als zodanig is bestemd.
27.3. Over het betoog van [appellante sub 8] dat het vertrouwensbeginsel is geschonden, overweegt de Afdeling dat [appellante sub 8] niet aannemelijk heeft gemaakt dat door of namens de raad in 2006 verwachtingen zijn gewekt dat het plan zou voorzien in de mogelijkheid een caravanshowroom te bouwen met een oppervlakte van 1.500 m2 op het achterterrein aan de [locatie 19]B te Berkel en Rodenrijs ter vervanging van een klein bestaand gebouw. De raad heeft het plan op dit punt derhalve niet in strijd met het vertrouwensbeginsel vastgesteld.
27.4. Uit de brief van 23 november 2011 van het college van burgemeester en wethouders van Lansingerland volgt dat het college het door [appellante sub 8] ingediende bouwplan voor een caravanshowroom heeft beoordeeld en dat het college heeft besloten niet mee te werken aan het ingediende bouwplan. Het college heeft in die brief toegelicht dat, naast formele redenen, het bouwplan op meerdere onderdelen niet voldoet aan de randvoorwaarden van de gemeentelijke structuurvisie Het Lint die bij brieven van 9 augustus 2011 en 13 september 2011 aan [appellante sub 8] zijn medegedeeld. Volgens het college leidt het afwijken van deze randvoorwaarden tot ongewenste precedentwerking. De raad heeft bij de vaststelling van het plan het door [appellante sub 8] ingediende bouwplan in ogenschouw genomen. De raad stelt zich eveneens op het standpunt dat het bouwplan in grote mate afwijkt van de randvoorwaarden van de structuurvisie Het Lint die beogen de karakteristieken van de lintstructuur te behouden en te versterken en dat het bouwplan een onaanvaardbare precedentwerking zou hebben. Het bouwplan is volgens de raad ruimtelijk gezien dan ook niet aanvaardbaar. In hetgeen [appellante sub 8] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding om de raad niet te volgen in zijn standpunt dat een dergelijk bouwplan ruimtelijk niet aanvaardbaar is. Wel bestaat bij de raad bereidheid om medewerking te verlenen aan een minder omvangrijke caravanshowroom. Daarvoor is een wijzigingsbevoegdheid in de planregels opgenomen die een ontwikkeling mogelijk maakt die naar aard en omvang passend is in de structuur van het lint. [appellante sub 8] heeft niet aannemelijk gemaakt dat door aanwending van de toegekende wijzigingsbevoegdheid geen caravanshowroom kan worden gerealiseerd. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad derhalve voldoende rekening gehouden met de wens van [appellante sub 8] en afdoende gemotiveerd waarom hiervoor in de planregels een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen.
27.5. Het betoog faalt.
28. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
Proceskosten
29. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, voorzitter, en mr. E. Helder en mr. R. Uylenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.C. Lodeweges, griffier.
w.g. Van Ettekoven w.g. Lodeweges
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2015
625.