ECLI:NL:RVS:2015:1562

Raad van State

Datum uitspraak
13 mei 2015
Publicatiedatum
13 mei 2015
Zaaknummer
201410083/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Kraaijenbergse Plassen, Camping ’t Loo, Hardweg 10

Op 13 mei 2015 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak tussen een appellant, wonend te Linden, gemeente Cuijk, en de raad van de gemeente Cuijk. De zaak betreft een beroep tegen het besluit van de raad van 22 september 2014, waarbij het bestemmingsplan "Kraaijenbergse Plassen, Camping ’t Loo, Hardweg 10" is vastgesteld. De appellant heeft bezwaar gemaakt tegen de uitbreiding van de camping, die volgens hem in strijd is met eerder vastgestelde beleidsregels en negatieve gevolgen heeft voor de verkeerssituatie en het woon- en leefklimaat.

De Afdeling heeft vastgesteld dat de raad beleidsvrijheid heeft bij het vaststellen van bestemmingsplannen en dat deze beslissing terughoudend moet worden getoetst. De raad heeft aangegeven dat de uitbreiding van de camping past binnen het gemeentelijke beleid voor watersportrecreatie en dat er geen beleidsregels zijn die de ontwikkeling van recreatieve voorzieningen binnen 150 meter van de kern van Linden uitsluiten. De appellant heeft niet kunnen aantonen dat de raad onterecht heeft gehandeld.

De Afdeling heeft ook de verkeerssituatie beoordeeld en geconcludeerd dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de uitbreiding van de camping niet zal leiden tot een onaanvaardbare verkeerssituatie. De raad heeft maatregelen voorgesteld om de verkeerssituatie te verbeteren en heeft rapporten ingediend die de verkeersintensiteit onderbouwen. De Afdeling heeft geoordeeld dat de raad de belangen van de appellant voldoende heeft afgewogen en dat de uitbreiding van de camping niet zal leiden tot een onevenredige aantasting van het karakter van de kern van Linden.

Uiteindelijk heeft de Afdeling het beroep van de appellant ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201410083/1/R3.
Datum uitspraak: 13 mei 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Linden, gemeente Cuijk,
en
de raad van de gemeente Cuijk,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 22 september 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Kraaijenbergse Plassen, Camping ’t Loo, Hardweg 10" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 maart 2015, waar [appellant], bijgestaan door H. Thielen, en de raad, vertegenwoordigd door
C.M. Peters, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Verder zijn ter zitting [persoon A] en [persoon B], handelend onder de naam Watersport Camping ’t Loo, gehoord.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in een uitbreiding van de camping aan de Hardweg 10, onder meer aan de oostzijde, ter plaatse van het bestaande zwemstrand aan de Kraaijenbergse Plassen. Ten zuiden van de camping ligt de kern van Linden. Ten westen van de camping, aan de andere zijde van de Hardweg, ligt een jachthaven. De raad acht de uitbreiding van de camping van belang als onderdeel van het gemeentelijke beleid met betrekking tot watersportrecreatie. Dit beleid, zoals opgenomen in de Strategische visie gemeente Cuijk 2030, vastgesteld door de raad op 18 juni 2012, is gericht op een uitbreiding en versterking van de recreatieve voorzieningen aan het water.
3. [appellant] betoogt dat in het verleden door het bestuur van de voormalige gemeente Beers een beleidsregel is vastgesteld die inhield dat er een afstand van minimaal 150 m bewaard moet worden tussen de kern van Linden en recreatieve ontwikkelingen. Het gemeentebestuur van Cuijk heeft volgens [appellant] nimmer besloten van deze beleidsregel af te wijken. De afstand tussen de camping en de kern van Linden is volgens hem korter.
3.1. De raad stelt dat het collegeprogramma 1994-1998, waarin was opgenomen dat tussen de woonkern Linden en de recreatieve inrichting een bufferzone van ongeveer 150 m aanwezig dient te zijn, niet kan worden aangemerkt als een beleidsregel. Het gemeentebestuur heeft geen beleidsregels vastgesteld volgens welke de ontwikkeling van recreatieve voorzieningen binnen 150 m van de kern Linden is uitgesloten.
3.2. Niet in geschil is dat in het collegeprogramma 1994-1998 was opgenomen dat een buffer van 150 m tussen een recreatieve ontwikkeling en de kern van Linden dient te worden bewaard. Dit kan echter niet worden gekwalificeerd als een beleidsregel. Van belang hierbij is dat het hier niet gaat om een algemene regel die is vastgesteld bij besluit van een bestuursorgaan. Het collegeprogramma, dat overigens ziet op een ruimschoots in het verleden gelegen periode van 4 jaar, dient te worden beschouwd als een document van afspraken tussen politieke partijen waarin richtlijnen worden vastgelegd voor het te voeren bestuur in de komende collegeperiode. Niet is gebleken dat het vorengenoemde uitgangspunt in een beleidsregel was en/of is vastgelegd. De raad van de gemeente Cuijk was derhalve niet gebonden aan het door [appellant] genoemde uitgangspunt. Het betoog faalt.
4. [appellant] stelt over de verkeerssituatie dat de raad pas onderzoek heeft laten doen naar de te verwachten verkeersoverlast en de te nemen verkeersmaatregelen nadat de bestemmingsplanprocedure was afgerond. Hierbij stelt [appellant] dat de wegen in de dorpskern richting Camping ’t Loo en de aangrenzende jachthaven smal en gevaarlijk zijn. De raad heeft evenwel volgens hem geen concrete maatregelen toegepast om de infrastructuur te verbeteren. Voorts stelt [appellant] als alternatief een uitbreiding van de camping aan de westzijde van de Hardweg voor. [appellant] betwist het standpunt van de raad dat een uitbreiding van de camping aldaar uit praktisch en financieel oogpunt niet haalbaar is.
4.1. De raad stelt onder verwijzing naar het rapport "Verkeersonderzoek recreatievoorzieningen Linden" van 27 september 2012 van het onderzoeksbureau VAGN dat bij een vergelijking tussen het vorige en het toekomstig geldende planologische regime de verkeersintensiteit in theorie niet zal toenemen. Daarnaast stelt de raad dat de rapportage "Gemeente Cuijk, verkeersmaatregelen Linden" van 11 december 2013 van het onderzoeksbureau Met Graumans maatregelen bevat die getroffen zouden kunnen worden om de verkeerssituatie in Linden te verbeteren. De raad is in overleg met ondernemers en omwonenden tot maatregelen gekomen die verkeer door de dorpskern beperken. Eventueel kunnen de maatregelen in de toekomst proefondervindelijk verder worden uitgebreid.
4.2. Voor de vaststelling van het plan zijn twee rapporten omtrent de verkeerssituatie tot stand gekomen, te weten het rapport "Verkeersonderzoek recreatievoorzieningen Linden" van 27 september 2012 van het onderzoeksbureau VAGN en het rapport "Gemeente Cuijk, verkeersmaatregelen Linden" van 11 december 2013 van het onderzoeksbureau Met Graumans.
Uit deze rapporten volgt dat de uitbreiding van de camping tot meer verkeer op de Hardweg zal leiden. Daar staat volgens het rapport van Met Graumans tegenover dat de verkeersintensiteit weer zal afnemen vanwege het verdwijnen van een deel van het bestaande zwemstrand als gevolg van de uitbreiding van de camping en het openen van een nieuwe botenhelling aan de Maas. Verder vermeldt het rapport van VAGN dat de jachthaven in de tot nu toe geldende bestemmingsplannen niet bij recht is toegestaan. Deze bestemmingsplannen staan in plaats van de jachthaven dagrecreatieve voorzieningen toe met een grotere verwachte verkeersintensiteit. De conclusie van het rapport van VAGN is dat bij vergelijking van de planologische regimes de verkeersintensiteit op de Hardweg niet zal toenemen. In de rapporten wordt erkend dat de verkeerssituatie op de Hardweg en omliggende wegen gelet op de beperkte breedte hiervan een punt van aandacht blijft. De raad heeft evenwel gesteld dat door middel van het nemen van maatregelen, ondermeer door bewegwijzering van een adviesroute die verkeer door de kern van Linden voorkomt, kan worden voorkomen dat ernstige verkeersproblemen optreden. [appellant] heeft de onjuistheid van die stelling niet aannemelijk gemaakt.
Gelet op het vorenstaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de verkeerssituatie niet in de weg staat aan een uitbreiding van de camping. Het betoog faalt.
4.3. Ten aanzien van het voorstel van [appellant] om de uitbreiding van de camping aan de westzijde van de Hardweg te realiseren heeft de raad verklaard dat hij een verdere uitbreiding van de camping aan deze kant van de Hardweg onwenselijk acht met het oog op de aldaar aanwezige jachthaven. Het gemeentebestuur streeft naar een gedifferentieerd aanbod van mogelijkheden voor waterrecreatie. Binnen het streven past volgens de raad een kleinschalige en openbare jachthaven. Gelet hierop heeft de raad de keuze gemaakt om de uitbreiding van de camping niet te realiseren aan de westzijde van de Hardweg in de richting van de jachthaven. De Afdeling acht dit niet onredelijk. Het betoog faalt.
5. [appellant] stelt dat de uitbreiding van de camping ten koste zal gaan van het zicht vanuit zijn woning en vanaf de fiets- en voetpaden bij de camping. Daarnaast wijst [appellant] erop dat het zwemstrand aan de Kraaijenbergse Plassen nabij de camping na de uitbreiding hiervan niet meer openbaar toegankelijk zal zijn. Verder stelt [appellant] dat de schaal van de uitbreiding van de camping niet in verhouding staat tot de grootte van de kern van Linden en daarom leidt tot een onevenredige aantasting van het karakter van de kern.
5.1. De raad stelt dat hij bij de vaststelling van het plan en de inpassing van de camping in de omgeving de brochure "Bedrijven en milieuzonering 2009" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG-brochure) heeft gehanteerd. Tussen de woning van [appellant] en het uit te breiden deel van de camping bevindt zich een groene en agrarische buffer van meer dan 100 m breed. Op basis hiervan stelt de raad zich op het standpunt dat de camping geen negatieve effecten heeft voor het woon- en leefklimaat van [appellant]. Verder betoogt de raad dat de uitbreiding van de camping past binnen het gemeentelijke beleid om waterrecreatie in brede zin te bevorderen en te streven naar een uitbreiding van recreatieve voorzieningen. Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening acht hij de uitbreiding van de camping passend bij de schaal en het karakter van Linden.
5.2. Bij de beoordeling van de uitbreiding van de camping voor het woon- en leefklimaat is de raad uitgegaan van de in de VNG-brochure genoemde richtafstand van 50 m tussen kampeerterreinen en woningen. De afstand tussen de gevel van de woning van [appellant] en de beoogde uitbreiding van de camping bedraagt ten minste 100 m. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de raad in deze situatie in redelijkheid niet uit kon gaan van de in de VNG-brochure genoemde richtafstand. Verder bevindt zich tussen zijn woning en de camping een groene en agrarische buffer waardoor de camping grotendeels aan het zicht wordt onttrokken. Gelet op het vorenstaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de uitbreiding van de camping niet zal leiden tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellant] en het zicht vanuit diens woning. Het betoog faalt.
5.3. Het plan zal leiden tot een kleiner zwemstrand nu een deel van het bestaande zwemstrand zal worden benut voor de uitbreiding van de camping. Evenwel resteert nog een oppervlak van 0,78 ha voor het zwemstrand na de uitbreiding van de camping dat openbaar toegankelijk zal blijven. Voor het overige betreft de openbaarheid van dat deel van het zwemstrand dat camping zal worden een aspect dat niet aan de orde kan komen in een bestemmingsplanprocedure. Over de door [appellant] genoemde wandel- en fietspaden heeft de raad verklaard dat tussen deze wandel- en fietspaden en het zwemstrand reeds nu al een groene buffer is gelegen die het zwemstrand aan het zicht onttrekt. Voor zover vanaf deze paden toch zicht bestaat op het zwemstrand en de Kraaijenbergse Plassen, behoefde de raad hierin in redelijkheid geen aanleiding te zien om de uitbreiding van de camping niet toe te staan. Het betoog faalt.
5.4. Over de invloed van de uitbreiding van de camping op het karakter van de kern van Linden overweegt de Afdeling als volgt. Uit de nota van zienswijzen volgt dat met de uitbreiding van de camping aan de Kraaijenbergse Plassen de afstand tussen de camping en de woonbebouwing niet zal worden verkleind. Hiertussen blijft een groene en agrarische buffer aanwezig van 100 m. Verder heeft de raad, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen onder 4.2. zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de uitbreiding van de camping niet zal leiden tot een onaanvaardbare verkeerssituatie op de wegen in en rond de kern van Linden.
Gelet op het vorenstaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de uitbreiding van de camping niet zal leiden tot een onevenredige aantasting van het karakter van de kern van Linden. Het betoog faalt.
6. [appellant] heeft zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellant] heeft in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
7. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Lap
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2015
288-656.