ECLI:NL:RVS:2015:1558
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 8 mei 2015 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een hoger beroep van een vreemdeling. De vreemdeling had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris op 11 juni 2014 was afgewezen. De rechtbank Den Haag had op 18 maart 2015 het beroep van de vreemdeling tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, waarna de vreemdeling hoger beroep instelde en verzocht om een voorlopige voorziening.
Het verzoek was gericht op het voorkomen van uitzetting of in vreemdelingenbewaring van de vreemdeling gedurende de behandeling van het hoger beroep. De voorzieningenrechter overwoog dat het besluit van 11 juni 2014 uitvoerbaar was en dat de vreemdeling op 11 mei 2015 door de korpschef was gevorderd om bij de vreemdelingenpolitie te verschijnen. Echter, de voorzieningenrechter oordeelde dat er geen spoedeisend belang was, omdat niet duidelijk was of en wanneer de staatssecretaris tot uitzetting zou overgaan. De enkele mogelijkheid van uitzetting of inbewaringstelling was onvoldoende om het verzoek te honoreren.
Daarom werd het verzoek als kennelijk ongegrond afgewezen. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 8 mei 2015.