ECLI:NL:RVS:2015:1558

Raad van State

Datum uitspraak
8 mei 2015
Publicatiedatum
13 mei 2015
Zaaknummer
201503130/2/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 8 mei 2015 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een hoger beroep van een vreemdeling. De vreemdeling had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris op 11 juni 2014 was afgewezen. De rechtbank Den Haag had op 18 maart 2015 het beroep van de vreemdeling tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, waarna de vreemdeling hoger beroep instelde en verzocht om een voorlopige voorziening.

Het verzoek was gericht op het voorkomen van uitzetting of in vreemdelingenbewaring van de vreemdeling gedurende de behandeling van het hoger beroep. De voorzieningenrechter overwoog dat het besluit van 11 juni 2014 uitvoerbaar was en dat de vreemdeling op 11 mei 2015 door de korpschef was gevorderd om bij de vreemdelingenpolitie te verschijnen. Echter, de voorzieningenrechter oordeelde dat er geen spoedeisend belang was, omdat niet duidelijk was of en wanneer de staatssecretaris tot uitzetting zou overgaan. De enkele mogelijkheid van uitzetting of inbewaringstelling was onvoldoende om het verzoek te honoreren.

Daarom werd het verzoek als kennelijk ongegrond afgewezen. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 8 mei 2015.

Uitspraak

201503130/2/V1.
Datum uitspraak: 8 mei 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
verzoekster,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 18 maart 2015 in zaak nr. 14/15970 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 11 juni 2014 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen.
Bij uitspraak van 18 maart 2015 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld.
Voorts heeft de vreemdeling de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1. Het verzoek is erop gericht te voorkomen dat de vreemdeling wordt uitgezet dan wel in vreemdelingenbewaring wordt gesteld gedurende de behandeling van het ingestelde hoger beroep.
2. Dat het besluit van 11 juni 2014 voor uitvoering vatbaar is en de korpschef van het regionaal politiekorps Amsterdam-Amstelland de vreemdeling heeft gevorderd op 11 mei 2015 in persoon te verschijnen bij de vreemdelingenpolitie, bij gebreke waarvan mogelijk een inbewaringstelling volgt, levert geen spoedeisend belang op, bedoeld in artikel 8:81 van de Awb. Daarmee is niet duidelijk dat en, zo ja, op welke termijn uitzetting zal plaatsvinden. Dat in de vordering is vermeld dat de vreemdeling een ticket voor een vlucht naar Armenië dient mee te brengen en de vlucht moet worden geboekt in de week van 18 mei 2015, maakt dit niet anders. Daaruit kan niet worden afgeleid dat en, zo ja, op welke termijn de staatssecretaris tot uitzetting overgaat, indien de vreemdeling aan de vordering niet of niet volledig voldoet. Dat met de mogelijkheid rekening moet worden gehouden dat zij zal worden staandegehouden en mogelijk met het oog op uitzetting in vreemdelingenbewaring zal worden geplaatst, levert op zichzelf geen spoedeisend belang op.
Indien de staatssecretaris voornemens is om de uitzetting van de vreemdeling daadwerkelijk te effectueren, gaat de voorzieningenrechter ervan uit dat hij (de gemachtigde van) de vreemdeling hierover tijdig zal informeren.
3. Het verzoek zal reeds hierom als kennelijk ongegrond worden afgewezen.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. E. de Groot, griffier.
w.g. Bijloos w.g. De Groot
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2015
210.