ECLI:NL:RVS:2015:1557

Raad van State

Datum uitspraak
6 mei 2015
Publicatiedatum
13 mei 2015
Zaaknummer
201501879/2/R6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • Th.C. van Sloten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing bestemmingsplan 'Kapperdoes' en vergoeding proceskosten

Op 6 mei 2015 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening tegen het bestemmingsplan 'Kapperdoes', vastgesteld door de raad van de gemeente Nuenen, Gerwen en Nederwetten op 18 december 2014. Verzoekers, bestaande uit [verzoeker] en anderen, hebben bezwaar gemaakt tegen het plan, dat onder andere de bouw van een tuincentrum in de nabijheid van hun woningen mogelijk maakt. Tijdens de zitting op 14 april 2015 hebben de verzoekers hun bezwaren toegelicht, waarbij zij werden bijgestaan door hun advocaat, mr. F.K. van den Akker. De raad werd vertegenwoordigd door C.M.G. Schoof en H.F.C.E. Senders.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er een omgevingsvergunning is aangevraagd voor de bouw van het tuincentrum en dat er spoedeisend belang is bij het treffen van een voorlopige voorziening. De verzoekers hebben aangevoerd dat het bestemmingsplan in strijd is met artikel 3.1.6, tweede lid van het Besluit ruimtelijke ordening, omdat de actuele regionale behoefte voor een tuincentrum onvoldoende is beschreven in het distributieplanologisch onderzoek (dpo) van DIJK. De raad heeft echter gesteld dat hij in redelijkheid van het dpo heeft kunnen uitgaan en dat de verzoekers niet aannemelijk hebben gemaakt dat er geen actuele regionale behoefte bestaat.

Na afweging van de belangen heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat de verzoekers voldoende twijfel hebben gezaaid over de juistheid van de uitgangspunten van het dpo. Daarom heeft de voorzieningenrechter besloten om het besluit van de raad te schorsen voor zover het betreft het plandeel met de bestemming 'Detailhandel'. Tevens is de raad veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de verzoekers, die in totaal € 1399,12 bedragen, en het griffierecht van € 167,00. De uitspraak is openbaar gedaan op 6 mei 2015.

Uitspraak

201501879/2/R6.
Datum uitspraak: 6 mei 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker] en anderen, allen wonend te Nuenen, gemeente Nuenen, Gerwen en Nederwetten,
verzoekers,
en
de raad van de gemeente Nuenen, Gerwen en Nederwetten,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 18 december 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Kapperdoes" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoeker] en anderen beroep ingesteld.
[verzoeker] en anderen hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 14 april 2015, waar [verzoeker] en anderen, vertegenwoordigd door [verzoeker], [en drie andere verzoekers] en bijgestaan door mr. F.K. van den Akker, advocaat te Eindhoven, en de raad, vertegenwoordigd door C.M.G. Schoof en H.F.C.E. Senders, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting [partijen], vertegenwoordigd door [gemachtigde] en bijgestaan door mr. P.W.M. Dorn, advocaat te Geldrop, gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. [verzoeker] en anderen kunnen zich niet verenigen met het plan, voor zover dat voorziet in een tuincentrum in de nabijheid van hun woningen en verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening.
3. Ter zitting is vast komen te staan dat een omgevingsvergunning is aangevraagd voor de bouw van het tuincentrum. [partij] heeft ter zitting voorts toegelicht spoedig te willen beginnen met de bouw van het tuincentrum. Gelet daarop is het spoedeisend belang gegeven.
4. [verzoeker] en anderen voeren onder meer aan dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3.1.6, tweede lid van het Besluit ruimtelijke ordening. Zij voeren daartoe aan dat de actuele regionale behoefte voor een tuincentrum in de plantoelichting niet danwel onvoldoende is beschreven. Hetgeen in het distributieplanologisch onderzoek van DIJK van 23 oktober 2014 (hierna: het dpo) is opgenomen, achten zij onvolledig en onvoldoende om de actuele regionale behoefte uit af te leiden. Zij betwisten verschillende uitgangspunten van het dpo, zoals de koopkrachtbinding, de koopkrachttoevloeiing, het bestedingscijfer en de invulling van het marktgebied. Daarnaast is volgens [verzoeker] en anderen geen rekening gehouden met bestaande uitbreidingsmogelijkheden in andere bestemmingsplannen uit de omgeving en is onvoldoende onderzoek verricht naar leegstand ten gevolge van het plan. Ter onderbouwing van hun standpunt hebben [verzoeker] en anderen een advies van BRO van 8 april 2015 overgelegd, dat een beoordeling van het dpo bevat.
5. De raad stelt dat hij in redelijkheid uit heeft kunnen gaan van het dpo, dat hij realistisch acht en dat voorts de basis vormt voor de financiering van [partij]. Volgens de raad hebben [verzoeker] en anderen niet aannemelijk gemaakt dat geen actuele regionale behoefte bestaat, noch dat het plan leidt tot leegstand.
6. In het dpo wordt geconcludeerd dat de nieuwe vestiging van [tuincentrum] met een uitbreiding van ruim 6.000 m² winkelvloeroppervlak (het overdekte gedeelte waar producten te koop staan en dat toegankelijk is voor de consument) een welkome aanvulling is op het bestaande aanbod in het onderzoeksgebied. DIJK stelt dat het plan geen negatieve effecten zal hebben op de detailhandelsstructuur van Nuenen en haar omgeving. Voorts concludeert DIJK dat door de uitbreiding de keuze voor de regionale consument op het gebied van tuinartikelen fors groter wordt.
DIJK gaat in verband met het onderscheidende aanbod van de tuincentra in het primaire marktgebied en de ligging daarvan op goed bereikbare zichtlocaties uit van een hoge bereidheid van de inwoners uit het primaire marktgebied om hun bestedingen te doen bij de Nuenense tuincentra. DIJK gaat in het dpo daarom uit van een koopkrachtbinding van 90%. Wat betreft koopkrachttoevloeiing gaat DIJK gezien het geconcentreerde marktgebied en unieke aanbod in de tuincentra van Nuenen uit van een toevloeiing van de bestedingen uit het secundaire marktgebied naar de Nuenense tuincentra van 10% en uit het tertiaire marktgebied van 5%.
7. In het advies van BRO wordt geconcludeerd dat veel minder distributieve ruimte voor uitbreiding van het aanbod aan tuincentra in het primaire marktgebied aanwezig is dan de ca. 9.500 tot 14.100 m² winkelvloeroppervlak die in het dpo wordt aangegeven. Dit komt volgens BRO onder meer doordat DIJK een onrealistisch hoge koopkrachtbinding in het primaire marktgebied hanteert. BRO is het eens met de koopkrachtbinding van 90% bij de aanwezigheid van twee grootschalige tuincentra, maar stelt dat het onterecht is om deze hoge lokale binding toe te passen op het gehele primaire marktgebied. BRO acht een koopkrachtbinding van 70 tot 75% realistischer, omdat inwoners van de zuidwestelijke helft van het primaire marktgebied ook op tuincentra buiten het primaire marktgebied georiënteerd zullen zijn. Wat betreft de koopkrachttoevloeiing stelt BRO dat DIJK rekent met een te grote extra toevloeiing vanuit het secundaire en tertiaire marktgebied. DIJK heeft in haar beoordeling volgens BRO onvoldoende betrokken dat ook een deel van het tuincentrumaanbod in het secundaire en tertiaire marktgebied en daarbuiten zal moderniseren, waardoor de toevloeiing een stuk lager zal zijn dan waarvan DIJK uitgaat. In het advies van BRO wordt verder opgemerkt dat in het dpo van DIJK onvoldoende rekening is gehouden met eventuele uitbreidingen van bestaande andere tuincentra. BRO concludeert dat uitgaande van de volgens haar juiste uitgangspunten de berekende distributieve ruimte niet voldoende is voor de uitbreiding van [tuincentrum] met circa 5.900 m² winkelvloeroppervlak (overdekte ruimte).
8. Met het tegenrapport van BRO hebben [verzoeker] en anderen vragen aan de orde gesteld met betrekking tot de juistheid van de uitgangspunten van het dpo. De voorliggende procedure leent zich niet voor een beantwoording van de gerezen vragen. Door gemotiveerd te stellen dat het uitgangspunt van DIJK dat de koopkrachtbinding binnen het primaire marktgebied 90% bedraagt niet realistisch is, dat de koopkrachttoevloeiing vanuit het secundaire en tertiaire marktgebied te rooskleurig is ingeschat en dat in het dpo het bestaande aanbod, waarbij is inbegrepen de uitbreidingen van bestaande tuincentra waarvoor planologische capaciteit bestaat, onvoldoende is betrokken, hebben [verzoeker] en anderen naar het oordeel van de voorzieningenrechter twijfel gezaaid over de vraag of de raad zich in redelijkheid op het dpo heeft mogen baseren. De voorzieningenrechter ziet daarom, na afweging van alle betrokken belangen, aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
9. De raad dient ten aanzien van [verzoeker] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Nuenen, Gerwen en Nederwetten van 18 december 2014, waarbij het bestemmingsplan "Kapperdoes" is vastgesteld, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Detailhandel";
II. veroordeelt de raad van de gemeente Nuenen, Gerwen en Nederwetten tot vergoeding van bij [verzoeker] en anderen in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1399,12 (zegge: dertienhonderdnegenennegentig euro en twaalf cent), waarvan € 980,00 (zegge: negenhonderdtachtig euro) is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
III. gelast dat de raad van de gemeente Nuenen, Gerwen en Nederwetten aan [verzoeker] en anderen het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 167,00 (zegge: honderdzevenenzestig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. T.A. Oudenaarden, griffier.
w.g. Van Sloten w.g. Oudenaarden
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 mei 2015
568-731.