201409063/1/R3.
Datum uitspraak: 13 mei 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellante sub 1], wonend te Zeeland, gemeente Landerd,
2. [appellant sub 2], wonend te Zeeland, gemeente Landerd,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Landerd,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 25 september 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Bedrijfspercelen [locatie 1], [locatie 2] en Voederheil 8a, Zeeland" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellante sub 1] en [appellant sub 2]beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 april 2015, waar [appellant sub 2], bijgestaan door mr. J.A.J.M. van Houtum, en de raad, vertegenwoordigd door M.M.C. Maas, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het bestemmingsplan heeft onder meer betrekking op de percelen [locatie 1] en [locatie 2] op het bedrijventerrein De Roskam, Voederheil in Zeeland. Op het perceel [locatie 1] is het bedrijf van [appellante sub 1] gevestigd. Op het perceel [locatie 2] is het bedrijf van [appellant sub 2] gevestigd.
Het plan is een partiële herziening van het bestemmingsplan "Bedrijventerreinen", door de raad vastgesteld op 20 juni 2013. Bij uitspraak van 2 juli 2014, in zaak nr. 201309283/1/R3, heeft de Afdeling dat plan wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) vernietigd, voor zover het betrof de plandelen met de bestemming "Bedrijf-2" voor de percelen [locatie 1], [locatie 2] en Voederheil 8a, en de raad opgedragen in zoverre een nieuw plan vast te stellen. De Afdeling heeft overwogen dat onvoldoende inzichtelijk was gemaakt waarom de raad het onwenselijk achtte om in dat plan een regeling op te nemen, die nieuwe bedrijfswoningen op die percelen toestaat.
3. [appellante sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat het plan ten onrechte geen nieuwe bedrijfswoning op hun percelen toestaat.
[appellante sub 1] voert aan dat daarvoor geen aanleiding bestaat, nu het bedrijventerrein alleen is bestemd voor bedrijven in de milieucategorieën 2, 3.1 en 3.2 en daarom niet kan worden aangemerkt als een middelzwaar en zwaar bedrijventerrein, als bedoeld in de Verordening ruimte 2014 van de provincie Noord-Brabant.
[appellante sub 1] voert voorts aan dat zij financiële schade ondervindt vanwege het ontbreken van een regeling, waardoor de bouw van een nieuwe bedrijfswoning op haar perceel mogelijk wordt gemaakt.
[appellant sub 2] betoogt dat het plan ten onrechte geen nieuwe, vrijstaande bedrijfswoning op zijn perceel toestaat. Hij voert aan dat de raad niet heeft gemotiveerd dat nagenoeg zijn hele perceel mag worden bebouwd voor bedrijfsdoeleinden, maar niet voor woondoeleinden. [appellant sub 2] voert voorts aan dat de raad niet heeft onderkend dat de gemeentelijke Structuurvisie ruimte biedt voor nieuwe bedrijfswoningen op bedrijventerreinen.
3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat in het collegevoorstel, dat deel uitmaakt van het besluit tot vaststelling van het plan, alsook in de plantoelichting voldoende is gemotiveerd dat en waarom het plan geen nieuwe bedrijfswoning op de percelen [locatie 1] en [locatie 2] toestaat. De raad stelt dat uit het oogpunt van zuinig ruimtegebruik op een bedrijventerrein alleen bedrijven horen te worden gevestigd. In het plan zijn alleen bestaande legale bedrijfswoningen als zodanig bestemd, aldus de raad.
3.2. Aan de percelen [locatie 1] en [locatie 2] is de bestemming "Bedrijf-2" toegekend. Aan het perceel [locatie 2] van [appellant sub 2]is tevens de aanduiding "bedrijfswoning" toegekend.
Ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de planregels zijn de voor "Bedrijf-2" aangewezen gronden bestemd voor:
a. bedrijven van categorie 2, 3.1 en 3.2, die zijn opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten, zoals opgenomen in bijlage 1 bij deze regels, met uitzondering van risicovolle inrichtingen en geluidszoneringsplichtige inrichtingen;
(…)
g. bedrijfswoningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning".
Ingevolge lid 3.2.1 gelden op de voor "Bedrijf-2" aangewezen gronden voor het bouwen de volgende regels
a. op de in artikel 3.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de genoemde bestemming worden gebouwd;
b. bedrijfswoningen zijn niet toegestaan.
Ingevolge 3.2.3 gelden met betrekking tot de bedrijfswoning, als bedoeld in artikel 4.2.1 (lees: artikel 3.2.1), aanhef en onder b, de volgende regels:
a. bedrijfswoningen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak, ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning", met dien verstande dat een bedrijfswoning pas mag worden gebouwd indien daaraan voorafgaand of gelijktijdig bedrijfsgebouwen met een oppervlakte van minimaal 250 m² zijn of worden gebouwd.
3.3. De gemeentelijke Structuurvisie, vastgesteld in januari 2014, bevat ruimtelijke beleidskaders voor de gemeente Landerd. Het daarin opgenomen beleid voor bedrijventerreinen is erop gericht om in de gemeente Landerd bestaande bedrijven waar mogelijk ruimtelijk te faciliteren om binnen de gemeente te kunnen blijven ondernemen. Daarbij dient primair gebruik te worden gemaakt van de mogelijkheden die de bestaande bedrijventerreinen binnen de gemeente bieden. Op deze wijze worden de bestaande bedrijventerreinen doelmatig benut, zo vermeldt de Structuurvisie.
3.4. Het in de Structuurvisie opgenomen beleid dient als richtsnoer voor de vaststelling van een nieuw bestemmingsplan. In het collegevoorstel en in de plantoelichting heeft de raad zich, mede onder verwijzing naar de Structuurvisie, op het standpunt gesteld dat de bedrijventerreinen in de gemeente Landerd primair zijn bedoeld voor het faciliteren van de bedrijvigheid en dat in principe geen nieuwe bedrijfswoningen op bedrijventerreinen worden toegestaan. Volgens de raad moet de uitgeefbare ruimte op bedrijventerreinen in principe beschikbaar zijn en blijven voor bedrijfsactiviteiten, mede uit het oogpunt van zuinig ruimtegebruik. Daarnaast stelt de raad dat bedrijfswoningen voor de bedrijfsvoering en de beveiliging van het bedrijf, mede vanwege de mogelijkheid tot het gebruik maken van cameratoezicht, niet altijd meer noodzakelijk zijn. Gelet op het voorgaande hanteert de raad bij het vaststellen van bestemmingsplannen als uitgangspunt dat nieuwe bedrijfswoningen in beginsel niet meer mogelijk worden gemaakt op bedrijventerreinen, ook niet via een afwijkingsmogelijkheid. De Afdeling acht dit niet onredelijk en overweegt dat de raad aldus bij de vaststelling van het plan rekening heeft gehouden met de Structuurvisie.
Voorts wordt in de plantoelichting vermeldt dat bestaande legale bedrijfswoningen in het plan zijn opgenomen. Daartoe is op de verbeelding ter plaatse van de bestaande bedrijfswoning de aanduiding "bedrijfswoning" opgenomen. De raad heeft verklaard in de omstandigheid dat er reeds diverse bedrijfswoningen op het bedrijventerrein aanwezig zijn, geen aanleiding te zien om in het plan een regeling op te nemen voor het toestaan van nieuwe bedrijfswoningen. Zoals hiervoor is uiteengezet, wil de raad uit het oogpunt van zuinig ruimtegebruik op het bedrijventerrein voorrang geven aan bedrijfsactiviteiten. Daarnaast heeft de raad erop gewezen dat nieuwe bedrijfswoningen beperkingen kunnen opleveren voor de uitoefening van de ter plaatse toegestane bedrijfsactiviteiten en daarom niet wenselijk worden geacht op het bedrijventerrein. Tevens acht de raad acht terughoudendheid in het toestaan van nieuwe bedrijfswoningen op zijn plaats, omdat op het bedrijventerrein ook bedrijven in milieucategorie 3.2 zijn toegelaten en een goed woon- en leefklimaat voor de bewoners moet kunnen worden gegarandeerd. De raad heeft zich in redelijkheid op dit standpunt kunnen stellen. Dat, naar [appellante sub 1] stelt, het bedrijventerrein alleen is bestemd voor bedrijven in de milieucategorieën 2, 3.1 en 3.2 en daarom niet kan worden aangemerkt als een middelzwaar en zwaar bedrijventerrein, als bedoeld in de Verordening ruimte 2014, doet hier niet aan af.
Daarnaast heeft de raad verklaard dat de percelen [locatie 1] en [locatie 2] al geruime tijd in eigendom zijn van [appellante sub 1] onderscheidenlijk [appellant sub 2], maar dat laatstgenoemden gedurende de afgelopen jaren geen verzoek hebben ingediend voor de bouw van een nieuwe bedrijfswoning, al dan niet vrijstaand. De Afdeling overweegt in dit verband dat de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan in beginsel rekening dient te houden met nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, maar slechts voor zover een initiatief daartoe voldoende concreet is, tijdig kenbaar is gemaakt en ten tijde van de vaststelling van het plan op basis van de op dat moment bekende gegevens de ruimtelijke aanvaardbaarheid daarvan kan worden beoordeeld. Niet is gebleken dat [appellante sub 1] en [appellant sub 2] ten tijde van de planvaststelling een plan voor een nieuwe bedrijfswoning op hun onderscheidenlijke percelen hebben ingediend, dat zodanig concreet was dat de raad hiermee op dat moment rekening kon en moest houden.
3.5. Wat de eventueel nadelige invloed van het plan, voor zover het geen nieuwe bedrijfswoningen toestaat, op de waarde van de bedrijfspercelen en de bedrijven betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan.
3.6. In hetgeen [appellante sub 1] en [appellant sub 2]hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het plan op de percelen [locatie 1] en [locatie 2] ten onrechte geen nieuwe bedrijfswoning toestaat.
De betogen falen.
4. [appellant sub 2] betoogt voorts dat het plan op zijn perceel, waaraan de bestemming "Bedrijf - 2" is toegekend, ten onrechte geen bedrijven in milieucategorie 1 meer toestaat. Hij stelt hierdoor te worden beperkt in zijn bedrijfsmogelijkheden. Ook heeft de raad niet ruimtelijk onderbouwd waarom ter plaatse geen bedrijven in milieucategorie 1 zijn toegestaan, aldus [appellant sub 2].
4.1. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat nieuwe bedrijven in milieucategorie 1 in een gemengde woonomgeving passen. De raad is van mening dat bedrijventerreinen, uit het oogpunt van zuinig ruimtegebruik, alleen dienen te worden gebruikt door bedrijven in hogere milieucategorieën, omdat deze bedrijven niet passen in een gemengde woonomgeving.
4.2. Zoals bij eerder genoemde uitspraak van 2 juli 2014, in zaak nr. 201309283/1/R3, is overwogen, heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling aan het belang om ter plaatse geen nieuwe bedrijven in milieucategorie 1 toe te staan in redelijkheid een groter gewicht kunnen toekennen dan aan het door [appellant sub 2]gestelde belang. Hierbij is in mede aanmerking genomen dat op het perceel van [appellant sub 2]geen bedrijf in milieucategorie 1 is gevestigd. Niet is gebleken van gewijzigde omstandigheden die leiden tot een ander oordeel. Gelet hierop ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de raad op het perceel van [appellant sub 2]ten onrechte geen bedrijven in milieucategorie 1 toestaat. Evenmin bestaat aanleiding voor het oordeel dat de raad hieraan geen ruimtelijke onderbouwing ten grondslag heeft gelegd.
Het betoog faalt.
5. Gelet op het voorgaande zijn de beroepen van [appellante sub 1] en [appellant sub 2]ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J. Kramer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.S.D. Ramrattansing, griffier.
w.g. Kramer w.g. Ramrattansing
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2015
408.