ECLI:NL:RVS:2015:1536

Raad van State

Datum uitspraak
13 mei 2015
Publicatiedatum
13 mei 2015
Zaaknummer
201408503/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijs na diagnose drugsmisbruik

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die op 11 september 2014 zijn beroep tegen de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs door het CBR ongegrond verklaarde. Het CBR had op 22 augustus 2013 het rijbewijs van [appellant] ongeldig verklaard, na een mededeling dat er vermoedens bestonden dat hij niet over de vereiste rijvaardigheid beschikte. Dit vermoeden was gebaseerd op een psychiatrisch onderzoek en urineonderzoek, waaruit bleek dat [appellant] drugsmisbruik in ruime zin vertoonde. Na een tweede onderzoek op verzoek van [appellant] werd deze diagnose bevestigd. Het CBR besloot daarop tot ongeldigverklaring van zijn rijbewijs, wat leidde tot de rechtszaak.

De rechtbank oordeelde dat het CBR zich terecht had gebaseerd op de bevindingen van de deskundigen en dat er geen inhoudelijke tegenstrijdigheden waren die de ongeldigverklaring konden ondermijnen. [appellant] voerde aan dat de rechtbank ten onrechte had geconcludeerd dat er sprake was van alcoholmisbruik, maar de Afdeling constateerde dat dit een kennelijke fout was en dat de diagnose drugsmisbruik correct was. De rechtbank had terecht overwogen dat de ongeldigverklaring van het rijbewijs in stand kon blijven, omdat de diagnose niet alleen op de verklaring van [appellant] was gebaseerd, maar ook op andere onderzoeksresultaten.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het CBR op basis van de beschikbare informatie had mogen besluiten dat [appellant] ongeschikt was voor het besturen van een motorrijtuig. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201408503/1/A1.
Datum uitspraak: 13 mei 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Rhenen,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 11 september 2014 in zaak nr. 14/1358 in het geding tussen:
[appellant]
en
de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR)
Procesverloop
Bij besluit van 22 augustus 2013 heeft het CBR het rijbewijs van [appellant] voor alle categorieën ongeldig verklaard.
Bij besluit van 19 februari 2014 heeft het CBR het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 september 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het CBR heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 april 2015, waar het CBR, vertegenwoordigd door drs. M.M. van Dongen, werkzaam bij het CBR, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de Wvw 1994) doen de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen, indien bij hen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen.
Ingevolge artikel 131, eerste lid, besluit het CBR, indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, in de bij ministeriële regeling aangewezen gevallen dat betrokkene zich dient te onderwerpen aan een onderzoek naar zijn rijvaardigheid of geschiktheid.
Ingevolge artikel 133, tweede lid, bepaalt het CBR de aard van het onderzoek en door welke deskundige of deskundigen het onderzoek zal worden verricht.
Ingevolge artikel 134, eerste lid, stelt het CBR zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van de bevindingen van de deskundige of deskundigen, de uitslag van het onderzoek vast. Van deze uitslag doet het CBR mededeling aan betrokkene.
Ingevolge het tweede lid besluit het CBR tot ongeldigverklaring van het rijbewijs indien de uitslag van het onderzoek daartoe aanleiding geeft. Bij ministeriële regeling worden de gevallen aangewezen waarin daarvan sprake is.
Ingevolge het derde lid, deelt het CBR, indien het voornemens is het rijbewijs ongeldig te verklaren, dit mede aan de houder, tevens onder mededeling van de bevoegdheid van betrokkene om binnen twee weken een tweede onderzoek te verlangen.
Ingevolge artikel 27, aanhef en onder b, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 besluit het CBR tot ongeldigverklaring van het rijbewijs, als bedoeld in artikel 134, derde lid (lees: tweede lid), van de Wvw 1994, indien de uitslag van het onderzoek, respectievelijk de onderzoeken, inhoudt dat betrokkene niet voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid voor het besturen van een of meer categorieën motorrijtuigen.
Ingevolge artikel 2 van de Regeling eisen geschiktheid 2000 (hierna: de Regeling) worden de eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlage.
In paragraaf 8.8 "Misbruik van psychoactieve middelen (zoals alcohol en drugs)" van die bijlage is bepaald dat voor de beoordeling of sprake is van misbruik van psychoactieve middelen een specialistisch rapport is vereist. Personen die misbruik maken van dergelijke middelen zijn zonder meer ongeschikt. Indien zij aannemelijk of aantoonbaar zijn gestopt met dit misbruik, dient een recidiefvrije periode van een jaar te zijn gepasseerd voordat zij door middel van een herkeuring, op basis van een specialistisch rapport, geschikt kunnen worden geacht. Een strenge opstelling van de keurend arts is aangewezen, gezien de gevaren die het gebruik van deze middelen oplevert voor de verkeersveiligheid.
2. Naar aanleiding van een mededeling, bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de Wvw 1994, heeft het CBR [appellant] bij besluit van 20 november 2012 verplicht zich aan een onderzoek naar de geschiktheid te onderwerpen. Dit onderzoek heeft plaatsgevonden op 2 maart 2013. Het onderzoek heeft bestaan uit een psychiatrisch onderzoek en een urineonderzoek. Op grond van de bevindingen van het onderzoek hebben een arts en een psychiater in het verslag van bevindingen van 10 april 2013 de psychiatrische diagnose drugsmisbruik in ruime zin gesteld. Door [appellant] is verzocht om een tweede onderzoek, welk onderzoek heeft plaatsgevonden op 13 juni 2013. Op grond van de bevindingen van dat onderzoek heeft een andere psychiater in het verslag van bevindingen van 28 juli 2013 eveneens de psychiatrische diagnose drugsmisbruik in ruime zin gesteld. Het CBR heeft de verslagen van bevindingen aan het besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs van [appellant] ten grondslag gelegd.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het CBR ten onrechte zijn rijbewijs ongeldig heeft verklaard. Daartoe voert hij aan dat het CBR zich bij de besluitvorming ten onrechte heeft gebaseerd op de bevindingen van 10 april 2013 en 28 juli 2013, nu deze bevindingen inhoudelijke tegenstrijdigheden bevatten en niet concludent zijn. Aan de diagnose drugsmisbruik in ruime zin mag volgens [appellant] niet uitsluitend zijn eigen verklaring ten grondslag worden gelegd. Het urineonderzoek heeft een negatieve reactie op drugs laten zien en er is geen drugsafhankelijkheid vastgesteld. Ten tijde van zijn aanhouding op 27 oktober 2012 was hij niet onder invloed van drugs, zodat ten onrechte bij hem de diagnose drugsmisbruik in ruime zin is vastgesteld. Voorts heeft de rechtbank ten onrechte vermeld dat in de bevindingen van 10 april 2013 en 28 juli 2013 is geconcludeerd dat bij hem de diagnose alcoholmisbruik in ruime zin is gesteld, aldus [appellant].
3.1. [appellant] voert terecht aan dat in de aangevallen uitspraak ten onrechte is vermeld dat in de bevindingen van 10 april 2013 en 28 juli 2013 is geconcludeerd dat bij hem alcoholmisbruik in ruime zin bestaat. In die bevindingen is de psychiatrische diagnose drugsmisbruik in ruime zin gesteld. De Afdeling gaat ervan uit dat hierbij sprake is van een kennelijke foutieve vermelding, zodat in zoverre geen aanleiding tot vernietiging van de aangevallen uitspraak bestaat.
De rechtbank heeft terecht, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 25 juli 2012 in zaak nr. 201109730/1/A3 overwogen dat, in een geval waarin de diagnose drugsmisbruik in ruime zin is gesteld, slechts aanleiding bestaat om de ongeldigverklaring van het rijbewijs niet in stand te laten, indien de psychiatrische rapportage naar inhoud of wijze van totstandkoming gebreken vertoont, inhoudelijk tegenstrijdig of anderszins niet concludent is, zodanig dat het CBR zich daarop niet heeft mogen baseren.
Voor het oordeel dat het CBR zich ten onrechte heeft gebaseerd op de bevindingen van 10 april 2013 en 28 juli 2013 heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden. De rechtbank heeft terecht overwogen dat ondanks dat niet op alle onderdelen tot de conclusie drugsmisbruik is gekomen, dit niet betekent dat niet een psychiatrische aandoening drugsmisbruik in ruime zin kan worden gesteld. De bevindingen zijn niet alleen gebaseerd op de verklaring van [appellant] tijdens die onderzoeken maar ook op het verhoor bij de politie en op afzonderlijke psychiatrische- en urineonderzoeken. Daarbij is betrokken dat in de urineonderzoeken een negatieve reactie op drugs is geconstateerd, geen drugsafhankelijkheid is vastgesteld en [appellant] ten tijde van zijn aanhouding op 27 oktober 2012 niet onder invloed van drugs was. Voorts is voor de diagnose misbruik van psychoactieve middelen niet vereist, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, dat [appellant] ook onder invloed van drugs is aangehouden. Artikel 2 van de Regeling en paragraaf 8.8 van de bij de Regeling behorende bijlage vereisen dit niet. De rechtbank heeft verder terecht in aanmerking genomen dat [appellant] geen contra-expertise heeft overgelegd.
De rechtbank heeft terecht geconcludeerd dat het CBR, nu het zich op de bevindingen van 10 april 2013 en 28 juli 2013 mocht baseren, op het standpunt heeft mogen stellen dat [appellant] ongeschikt is voor het besturen van een motorrijtuig, zodat diens rijbewijs ongeldig moest worden verklaard.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Montagne
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2015
407-789.