201401336/1/A3.
Datum uitspraak: 13 mei 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 8 januari 2014 in zaak nr. 13/7689 in het geding tussen:
[appellant]
en
de directie van de Dienst Wegverkeer (hierna: de RDW).
Procesverloop
Bij besluit van 31 juli 2013 heeft de RDW een verzoek van [appellant] om door hem omschreven documenten krachtens de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) openbaar te maken (hierna: het Wob-verzoek), gedeeltelijk afgewezen.
Bij besluit van 12 augustus 2013 heeft de RDW het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 januari 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De RDW heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 maart 2015, waar [appellant], bijgestaan door [gemachtigde], en de RDW, vertegenwoordigd door mr. J.W. Visser, werkzaam bij de RDW, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van de Wob wordt in de Wob en de daarop berustende bepalingen onder document verstaan: een bij een bestuursorgaan berustend schriftelijk stuk of ander materiaal dat gegevens bevat.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Ingevolge artikel 10, eerste lid, aanhef en onder d, blijft het verstrekken van informatie ingevolge de Wob achterwege voor zover dit persoonsgegevens betreft als bedoeld in paragraaf 2 van hoofdstuk 2 van de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: de Wbp), tenzij de verstrekking kennelijk geen inbreuk op de persoonlijke levenssfeer maakt.
1.1. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van de Wbp wordt in de Wbp en de daarop berustende bepalingen onder persoonsgegeven verstaan: elk gegeven betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon.
Ingevolge artikel 16, vermeld in paragraaf 2 van hoofdstuk 2 van de Wbp, is het verwerken van strafrechtelijke persoonsgegevens verboden behoudens het bepaalde in deze paragraaf.
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen geen aanleiding te zien om de mededeling van de RDW dat het brondocument niet bestaat, niet aannemelijk te achten. [appellant] voert daartoe aan dat het brondocument een bestaand digitaal bestand is en dat de rechtbank ten onrechte niet heeft onderkend dat dit digitale bestand een document in de zin van de Wob is.
2.1. In het Wob-verzoek heeft [appellant] onder meer om openbaarmaking verzocht van het brondocument dat ten grondslag ligt aan de boete die het openbaar ministerie op 2 april 2013 aan hem heeft opgelegd wegens een bij registercontrole gebleken overtreding van artikel 30 van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (hierna: de Wam). In het besluit van 12 augustus 2013 heeft de RDW zich op het standpunt gesteld dat een dergelijk document moet worden samengesteld en dus niet bestaat.
2.2. In het verweerschrift in hoger beroep heeft de RDW te kennen gegeven dat het brondocument een bestaand digitaal bestand is waarin gegevens, afkomstig uit verschillende registers, zijn samengebracht van alle motorrijtuigen waarvoor, ten tijde van de desbetreffende registercontrole, niet is voldaan aan de ingevolge artikel 30 van de Wam of artikel 72 van de Wegenverkeerswet 1994 geldende verplichtingen (hierna: het bestand). Voorts heeft de RDW daarin te kennen gegeven dat een document waarin alleen de in het bestand vervatte gegevens over het motorrijtuig waarop voormelde boete betrekking heeft (hierna: het motorrijtuig), zijn samengebracht, niet bestaat. Ter zitting bij de Afdeling heeft de RDW te kennen gegeven dat het bestand kan worden uitgeprint en dat bij lezing ervan duidelijk is welke gegevens bij welk motorrijtuig horen.
2.3. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 21 december 2011 in zaak nr. 201101743/1/H3) zijn elektronisch vastgelegde gegevens documenten in de zin van artikel 1, aanhef en onder a, van de Wob, waarop artikel 3 van de Wob van toepassing is.
2.4. Gezien hetgeen de RDW in hoger beroep over het bestand te kennen heeft gegeven, is het bestand een document waarop artikel 3 van de Wob van toepassing is. De omstandigheid dat in het bestand gegevens over een grote hoeveelheid motorrijtuigen zijn vervat noch de omstandigheid dat geen document bestaat waarin alleen de in het bestand vervatte gegevens over het motorrijtuig zijn samengebracht, doet hieraan af. Nu voorts niet in geschil is dat het bestand ten tijde van de indiening van het Wob-verzoek bij de RDW berustte, heeft de rechtbank de mededeling van de RDW dat het brondocument niet bestaat ten onrechte aannemelijk geacht.
Het betoog slaagt.
3. Het hoger beroep is gegrond. Hetgeen [appellant] overigens in hoger beroep heeft aangevoerd, behoeft geen bespreking meer. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het door [appellant] tegen het besluit van 12 augustus 2013 ingestelde beroep gegrond verklaren en dit besluit vernietigen. Dit besluit komt wegens strijd met artikel 3, eerste lid, van de Wob voor vernietiging in aanmerking. De Afdeling ziet in het standpunt van de RDW, aangevoerd in hoger beroep, dat het bestand strafrechtelijke persoonsgegevens als bedoeld in artikel 16 van de Wbp bevat waarvan openbaarmaking ingevolge artikel 10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wob achterwege moet blijven, geen aanleiding krachtens artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven, reeds omdat de RDW zich niet op het standpunt heeft gesteld dat alle in het bestand vervatte gegevens over het motorrijtuig strafrechtelijke persoonsgegevens zijn als bedoeld in artikel 16 van de Wbp. Wél ziet de Afdeling, met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil, aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het nieuwe besluit slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.
4. De RDW moet op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 8 januari 2014 in zaak nr. 13/7689;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de directie van de Dienst Wegverkeer van 12 augustus 2013, kenmerk BZW 130623/JTB;
V. bepaalt dat tegen het te nemen nieuwe besluit slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;
VI. veroordeelt de directie van de Dienst Wegverkeer tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.960,00 (zegge: negentienhonderdzestig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. gelast dat de directie van de Dienst Wegverkeer aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 406,00 (zegge: vierhonderdzes euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.J.C. Robben, griffier.
w.g. Borman w.g. Robben
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2015
610.