201402951/8/R1.
Datum beslissing: 29 april 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge beslissing met overeenkomstige toepassing van artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op een verzoek van:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
verzoeker,
om toepassing van artikel 8:15 van de Awb.
Procesverloop
Bij brief van 19 april 2015, ingekomen bij de Raad van State op dezelfde datum, heeft [verzoeker] verzocht om wraking van mr. F.C.M.A. Michiels (hierna: de staatsraad) als voorzitter van de meervoudige kamer belast met de behandeling van de zaak nr. 201402951/1/R1.
De staatsraad heeft niet in de wraking berust.
De Afdeling heeft het wrakingsverzoek op 29 april 2015 ter openbare zitting behandeld, waar [verzoeker], vertegenwoordigd door mr. P.J. de Bruin, advocaat te Rotterdam, is gehoord. De staatsraad heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid te worden gehoord.
Beslissing
Bij mondelinge beslissing van 29 april 2015 heeft de Afdeling het verzoek om toepassing van artikel 8:15 van de Awb afgewezen. Daartoe heeft zij het volgende overwogen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:15 van de Awb kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Ingevolge artikel 8:16, eerste lid, dient het verzoek te worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan verzoeker bekend zijn geworden.
2. [verzoeker] betoogt dat hem bij de openbare behandeling van zijn beroep in de zaak nr. 201402951/1/R1 ter zitting van 25 maart 2015, door de staatsraad om de gemeente te bevoordelen de mond is gesnoerd en de staatsraad op 13 april 2015 ten onrechte afwijzend heeft beslist op zijn verzoek om heropening van het onderzoek in voormelde zaak teneinde nadere stukken over te leggen, waaruit blijkt dat ter zitting getoonde kadastrale gegevens onjuist zijn. Hiermee heeft de staatsraad blijk gegeven van vooringenomenheid jegens hem in het belang van de gemeente en staat de partijdigheid van de staatsraad vast, aldus [verzoeker].
3. [verzoeker] heeft het verzoek tot wraking op 19 april 2015 ingediend. Voor zover dit verzoek berust op de handelwijze van de staatsraad op de zitting van 25 maart 2015, is het niet gedaan zodra de feiten of omstandigheden [verzoeker] redelijkerwijs bekend waren. Niet is gebleken dat [verzoeker] niet eerder om wraking had kunnen verzoeken. Aldus heeft hij niet voldaan aan het bepaalde in artikel 8:16, eerste lid, van de Awb.
4. Bij brief van 13 april 2015 is [verzoeker] door de staatsraad op de hoogte gesteld van de beslissing dat de na de sluiting van het onderzoek ter zitting binnengekomen stukken geen aanleiding geven het onderzoek te heropenen. Voor zover het wrakingsverzoek betrekking heeft op deze beslissing wordt overwogen dat het om een processuele beslissing gaat, die als zodanig niet ter beoordeling staat in een wrakingsprocedure. Het instrument van wraking is niet bedoeld om als rechtsmiddel tegen een dergelijke beslissing te worden aangewend. Evenmin is aanvaardbaar dat het wordt aangewend om te bewerkstelligen dat het verzoek om heropening van het onderzoek alsnog wordt ingewilligd. De Afdeling ziet in de beslissing van de staatsraad geen grond voor het oordeel dat daaruit blijkt van vooringenomenheid van de staatsraad jegens [verzoeker] dan wel dat de vrees daarvoor gerechtvaardigd is. Evenmin vormt dit een toereikende grondslag voor de conclusie dat een bij [verzoeker] bestaande vrees voor partijdigheid van de staatsraad objectief gerechtvaardigd is. Geen grond bestaat voor het oordeel dat in de zaak door de staatsraad niet onpartijdig een oordeel zal worden geveld.
Aldus uitgesproken in het openbaar door mr. A.W.M. Bijloos, voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.S. Bongertman, griffier.
Scholten-Hinloopen Bongertman
voorzitter griffier
709.