ECLI:NL:RVS:2015:1501

Raad van State

Datum uitspraak
13 mei 2015
Publicatiedatum
13 mei 2015
Zaaknummer
201403471/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake openbaarmaking van informatie door de korpschef van politie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 26 maart 2014. De rechtbank had het beroep van [appellante] tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de korpschef van politie niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen een besluit van 19 februari 2013 gegrond verklaard, maar het bezwaar tegen een eerdere brief van 2 november 2012 niet-ontvankelijk verklaard. De zaak is ontstaan na een verzoek van [appellante] om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur, waar de korpschef op reageerde met de mededeling dat de Wet politiegegevens van toepassing was. Na een aantal correspondenties en een ingebrekestelling, heeft [appellante] beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op haar bezwaar. De rechtbank heeft de brief van de korpschef van 19 februari 2013 als een besluit aangemerkt, wat door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State wordt bevestigd. De Afdeling oordeelt dat de rechtbank ten onrechte is overgegaan tot een beoordeling van de rechtmatigheid van het besluit van 19 februari 2013, omdat [appellante] geen beroep tegen dat besluit heeft ingediend. Het hoger beroep van [appellante] wordt gegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, behoudens voor het niet-ontvankelijk verklaren van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De proceskosten worden niet toegewezen.

Uitspraak

201403471/1/A3.
Datum uitspraak: 13 mei 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats], [gemeente],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 26 maart 2014 in zaak nr. 13/396 in het geding tussen:
[appellante]
en
de korpschef van politie.
Procesverloop
Bij brief van 2 november 2012 heeft de korpsbeheerder van de politieregio Noord-Nederland (thans: de korpschef) gereageerd op het verzoek van [appellante] om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur.
Bij brief van 19 februari 2013 heeft de korpschef gereageerd op het bij brief van 19 november 2012 door [appellante] tegen de brief van 2 november 2012 gemaakte bezwaar.
Bij brief van 16 mei 2013 heeft [appellante] beroep ingesteld tegen het niet-tijdig nemen van een besluit op haar bezwaar van 19 november 2012.
Bij uitspraak van 26 maart 2014 heeft de rechtbank het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk verklaard, het beroep tegen het besluit van 19 februari 2013 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en zelf voorziend het bezwaar tegen het besluit van 2 november 2012 niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 april 2015, waar de korpschef, vertegenwoordigd door mr. B. Boukema en mr. M.N. de Jonge, werkzaam bij de politie, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
2. Bij brief van 28 oktober 2012 heeft [appellante] de korpsbeheerder verzocht om openbaarmaking van stukken betreffende een aan haar opgelegde verkeersboete. Bij brief van 2 november 2012 heeft de korpsbeheerder aan [appellante] bericht dat op haar verzoek niet de Wob van toepassing is, maar de Wet politiegegevens (hierna: Wpg). Bij brief van 19 november 2012 heeft [appellante] bezwaar tegen de brief van 2 november 2012 gemaakt. Bij brief van 21 januari 2013 heeft [appellante] de korpschef aan haar bezwaar herinnerd en bij brief van 11 februari 2013 heeft zij de korpschef in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op haar bezwaar. In reactie hierop heeft de korpschef bij brief van 19 februari 2013 aan [appellante] medegedeeld dat hij tussen 30 oktober 2012 en 1 februari 2013 geen post van haar heeft ontvangen. Voorts heeft de korpschef in deze brief medegedeeld dat de brief van 5 (lees: 2) november 2012 een ontvangstbevestiging was en niet als besluit kan worden aangemerkt. De korpschef gaat daarom niet in op de door [appellante] tegen die brief aangevoerde bezwaren. De ingebrekestelling van 11 februari 2013 is volgens de korpschef prematuur.
3. [appellante] voert in hoger beroep aan dat de rechtbank de brief van 19 februari 2013 ten onrechte als een besluit heeft aangemerkt. De brief kan naar zijn inhoud niet als een besluit worden beschouwd en bovendien ontbreken een dictum en een rechtsmiddelenclausule, aldus [appellante].
4. De Afdeling stelt vast dat de brief van de korpschef van 19 februari 2013 in de eerste plaats strekt tot afdoening van het bezwaarschrift van 19 november 2012. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in haar uitspraak van 21 januari 2015 in zaak nr. 201405104/1/A2), behelst een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan strekkende tot afdoening van een bezwaarschrift als zodanig een publiekrechtelijke rechtshandeling en is deze beslissing daarmee een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. De rechtbank heeft de brief van 19 februari 2013 in zoverre dan ook terecht aangemerkt als een voor beroep vatbaar besluit.
De Afdeling stelt vast dat de brief van de korpschef van 19 februari 2013 in de tweede plaats strekt tot afdoening van de ingebrekestelling van 11 februari 2013. In de brief heeft de korpschef zich op het standpunt gesteld dat de ingebrekestelling prematuur is en dat de hierin gestelde termijn niet is aangevangen, waarmee hij het in de brief van 11 februari 2013 neergelegde verzoek van [appellante] om betaling van een dwangsom in feite heeft afgewezen. De brief behelst ook in zoverre een publiekrechtelijke rechtshandeling en is derhalve ook in zoverre terecht aangemerkt als een besluit.
5. Nu met de brief van 19 februari 2013 op het bezwaar van [appellante] van 19 november 2012 is beslist, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het beroep van 16 mei 2013 tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk is. Ambtshalve stelt de Afdeling vast dat [appellante] geen beroep tegen het besluit van 19 februari 2013 heeft ingediend. De rechtbank heeft de brief van [appellante] van 8 maart 2013 aan de korpschef ten onrechte als een beroep tegen dat besluit aangemerkt, reeds omdat deze brief dateert van vóór het beroep tegen het niet tijdig beslissen. De rechtbank is dan ook ten onrechte overgegaan tot een beoordeling van de rechtmatigheid van het besluit van 19 februari 2013.
6. Het hoger beroep is gegrond. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking meer. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, behoudens voor zover daarbij het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk is verklaard.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 26 maart 2014 in zaak nr. 13/396, behoudens voor zover daarbij het beroep van 16 mei 2013 tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk is verklaard;
III. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.A. Binnema, griffier.
w.g. Borman w.g. Binnema
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2015
589.