ECLI:NL:RVS:2015:150

Raad van State

Datum uitspraak
16 januari 2015
Publicatiedatum
21 januari 2015
Zaaknummer
201410393/2/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen omgevingsvergunning voor woonzorgvoorziening in Oudenhoorn

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 16 januari 2015 uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening. Dit verzoek werd ingediend door de Bewonersgroep Hollandseweg, bestaande uit zeven verzoekers, tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 28 november 2014. De rechtbank had het beroep van de Bewonersgroep ongegrond verklaard, nadat het college van burgemeester en wethouders van Bernisse op 30 september 2014 een omgevingsvergunning had verleend voor de bouw van een woonzorgvoorziening aan de [locatie] te Oudenhoorn, met afwijking van het bestemmingsplan.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om schorsing van de omgevingsvergunning behandeld tijdens een zitting op 8 januari 2015. De Bewonersgroep was vertegenwoordigd door de advocaten Moree en Voogt, terwijl het college werd vertegenwoordigd door mr. H.E. Jansen-van der Hoek en K.P. Wierda. Tijdens de zitting is ook de vergunninghouder gehoord. De voorzieningenrechter oordeelde dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet kon worden toegewezen, omdat de aangevoerde gronden onvoldoende aanleiding gaven om aan te nemen dat de eerdere uitspraak van de rechtbank in de bodemprocedure niet in stand zou blijven.

De voorzieningenrechter overwoog dat de belangenafweging van het college met betrekking tot de te verwachten geluidsoverlast en de belasting van het woon- en leefklimaat van de omwonenden niet ondeugdelijk was. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de milieubelasting van de woonzorgvoorziening vergelijkbaar was met die van een bedrijf uit categorie 1 van de VNG-brochure, waarvoor een richtafstand van 10 meter geldt. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen reden was om aan te nemen dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat de vergunning kon worden verleend, en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Uitspraak

201410393/2/A1.
Datum uitspraak: 16 januari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoeker A]
[verzoeker B]
[verzoeker C]
[verzoeker D]
[verzoeker E]
[verzoeker F]
[verzoeker G]
allen wonend te Oudenhoorn, gemeente Bernisse, thans gemeente Nissewaard,
verzoekers (hierna: Bewonersgroep Hollandseweg),
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) van 28 november 2014 in zaak nrs. 14/8018 en 14/7866 in het geding tussen:
Bewonersgroep Hollandseweg
en
het college van burgemeester en wethouders van Bernisse, thans gemeente Nissewaard.
Procesverloop
Bij besluit van 30 september 2014 heeft het college aan [vergunninghouder] omgevingsvergunning verleend voor het bouwen met afwijking van het bestemmingsplan van een woonzorgvoorziening aan de [locatie] te Oudenhoorn.
Bij uitspraak van 28 november 2014 heeft de rechtbank het door de Bewonersgroep Hollandseweg daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de Bewonersgroep Hollandseweg hoger beroep ingesteld. Bij deze brief heeft de Bewonersgroep Hollandseweg de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 8 januari 2015, waar de Bewonersgroep Hollandseweg, vertegenwoordigd door Moree en Voogt, en het college, vertegenwoordigd door mr. H.E. Jansen-van der Hoek en K.P. Wierda, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghouder] gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het door de Bewonersgroep Hollandseweg gedane verzoek strekt tot schorsing van de bij besluit van 30 september 2014 verleende omgevingsvergunning, totdat in de hoofdzaak uitspraak is gedaan. Aan dit verzoek is ten grondslag gelegd dat [vergunninghouder] te kennen heeft gegeven op korte termijn met de heiwerkzaamheden te zullen beginnen, waardoor een onomkeerbare situatie kan ontstaan.
3. In de aangevallen uitspraak is het beroep van de van de Bewonersgroep Hollandseweg deel uitmakende bewoners ongegrond verklaard. [naam persoon] maakte in de beroepsprocedure geen deel uit van de Bewonersgroep Hollandseweg. Hij heeft op eigen titel beroep ingesteld tegen het besluit van 30 september 2014, waarop de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam bij afzonderlijke uitspraak van 28 november 2014 met zaak nrs. 14/8018 en 14/7866 heeft beslist. Tegen deze uitspraak heeft [naam persoon] hoger beroep ingesteld. Gelet hierop zal naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak, voor zover dat is ingesteld door [naam persoon], niet-ontvankelijk worden verklaard.
4. Gelet op het door [naam persoon] zelf ingestelde hoger beroep tegen een uitspraak die ook betrekking heeft op het besluit van 30 september 2014, acht de voorzieningenrechter het in onderhavig geval niet aangewezen om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaak te doen.
5. In geschil is nog uitsluitend of het college in het besluit van 30 september 2014 in het kader van de door hem in aanmerking genomen belangen van de omwonenden wat betreft de te verwachten geluidsoverlast en de belasting van het woon- en leefklimaat heeft kunnen uitgaan van een vergelijking van de woonzorgvoorziening met een bedrijf dat valt onder categorie 1 van de brochure "Bedrijven en Milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG-brochure), waarbij een richtafstand voor geluid hoort van 10 m. De bewonersgroep meent dat het college in voormeld kader had dienen uit te gaan van categorie 2 van de VNG-brochure, waarbij in verband met geluid een richtafstand van 30 m geldt.
6. Het college en [vergunninghouder] hebben zich op het standpunt gesteld dat gelet op het in artikel 8:69a van de Awb opgenomen relativiteitsvereiste alleen Voogt gronden kan aanvoeren die zien op de categorie-indeling, omdat alleen hij binnen een afstand van 30 m van de woonzorgvoorziening woont.
Reeds omdat ten aanzien van Voogt niet geldt dat de door het college in aanmerking genomen categorie-indeling kennelijk niet strekt tot bescherming van zijn belang, staat het in artikel 8:69a van de Awb opgenomen relativiteitsvereiste in onderhavig geval niet in de weg aan vernietiging van het bestreden besluit. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter zal de Afdeling in de bodemprocedure dan ook toekomen aan een inhoudelijke bespreking van de aangevoerde gronden met betrekking tot de categorie-indeling, ook indien niet alle bewoners geraakt worden door dit onderdeel van het besluit.
7. Hetgeen de Bewonersgroep Hollandseweg in hoger beroep naar voren heeft gebracht, geeft geen aanleiding voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zal blijven, althans uiteindelijk zal blijken dat geen omgevingsvergunning voor de bouw van de woonzorgvoorziening mocht worden verleend.
Hiertoe wordt in aanmerking genomen dat onvoldoende grond bestaat om op voorhand aan te nemen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college het advies van de DCMR Milieudienst Rijnmond van 13 augustus 2014, waarin is geconcludeerd dat de milieubelasting van de woonzorgvoorziening voor tien bewoners vergelijkbaar is met die van een bedrijf uit categorie 1 van de VNG-brochure, aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft mogen leggen. In dit advies is een beschrijving gegeven van de activiteiten die in de woonzorgvoorziening zullen plaats vinden en is gemotiveerd uiteengezet dat een richtafstand van 10 m voor geluid voldoende is. Anders dan de Bewonersgroep Hollandseweg veronderstelt, is in het advies niet geconcludeerd dat sprake is van mantelzorg. In het advies is uitsluitend vermeld dat de activiteiten in de woonzorgvoorziening daarmee vergelijkbaar zijn. De voorzieningenrechter ziet op voorhand geen aanknopingspunten voor de juistheid van de stelling van de Bewonersgroep Hollandseweg dat DCMR er ten onrechte vanuit is gegaan dat de meeste activiteiten inpandig zullen plaats vinden. Voorts bestaat evenmin reden om op voorhand aan te nemen dat de maximaal tien bewoners van de woonzorgvoorziening vanwege hun stemgeluid dusdanig veel geluidsoverlast zullen veroorzaken, dat de woonzorgvoorziening dient te worden gelijk gesteld aan een bedrijf uit de milieucategorie 2, waarvoor in verband met geluid een richtafstand van 30 m tot omliggende woningen geldt. Gelet op de door DCMR in het advies beschreven activiteiten heeft de rechtbank naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat de woonzorgvoorziening moet worden ondergebracht in de categorie "Verpleeghuizen", zoals de Bewonersgroep Hollandseweg heeft betoogd.
Gelet op het voorgaande, ziet de voorzieningenrechter in hetgeen de Bewonersgroep Hollandseweg heeft aangevoerd geen aanleiding de aan het besluit ten grondslag liggende belangenafweging wat betreft de te verwachten geluidsoverlast en de belasting van het woon- een leefklimaat van de omwonenden ondeugdelijk te achten.
8. Onder deze omstandigheden en na afweging van de betrokken belangen wordt het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Deen
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2015
604.