201208038/1/A2.
Datum uitspraak: 13 mei 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 5 juli 2012 in zaak nr. 11/743 in het geding tussen:
[appellante]
en
de inspecteur van de Belastingdienst.
Procesverloop
Bij besluit van 29 oktober 2010 heeft de inspecteur de aan [appellante] voor het jaar 2008 toegekende tegemoetkoming buitengewone uitgaven (hierna ook: de tegemoetkoming) herzien op € 453,00 gesteld en bepaald dat zij € 1.328,00 dient terug te betalen.
Bij besluit van 3 november 2010 heeft de inspecteur het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 juli 2012 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 april 2015, waar [appellante], bijgestaan door F.A.J. de Lange, en de inspecteur, vertegenwoordigd door mr. N.A. Nijhoff en B.G.A. van Hulst-Kuiper, beiden werkzaam bij de Belastingdienst, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het Tijdelijk besluit heeft de belastingplichtige bij wie bij de vaststelling van de aanslag inkomstenbelasting over het voorgaande kalenderjaar buitengewone uitgaven in aanmerking zijn genomen aanspraak op een financiële tegemoetkoming, indien de gecombineerde inkomensheffing over dat kalenderjaar lager is dan de gecombineerde heffingskorting. Het bedrag van de tegemoetkoming wordt berekend met toepassing van het derde lid.
Ingevolge het tweede lid wordt voor de berekening van de tegemoetkoming verstaan onder:
a. A: de gecombineerde inkomensheffing over het voorgaande kalenderjaar;
b. B: de gecombineerde heffingskorting over het voorgaande kalenderjaar;
c. C: de gecombineerde inkomensheffing over het voorgaande kalenderjaar, indien bij de berekening daarvan de buitengewone uitgaven niet in aanmerking zouden zijn genomen.
Ingevolge het derde lid is de tegemoetkoming gelijk aan het verschil tussen C en A indien C kleiner is dan B. In andere gevallen is de tegemoetkoming gelijk aan het verschil tussen B en A.
Ingevolge het vijfde lid wordt de tegemoetkoming vastgesteld bij beschikking van de inspecteur. Indien binnen vijf jaren na het kalenderjaar waarop de tegemoetkoming betrekking heeft, blijkt dat de beschikking ten onrechte of tot een onjuist bedrag is vastgesteld, kan de inspecteur de beschikking herzien.
2. Bij besluit van 19 juli 2010 heeft de inspecteur de aan [appellante] voor het jaar 2008 een tegemoetkoming van € 1.781,00 toegekend.
Bij het, bij het besluit van 3 november 2010 gehandhaafde, besluit van 29 oktober 2010 heeft de inspecteur de tegemoetkoming herzien. Aan dit besluit heeft de inspecteur ten grondslag gelegd dat in het besluit van 19 juli 2010 de in artikel 2, tweede lid, aanhef en onder c, van het Tijdelijk besluit genoemde factor onjuist is vastgesteld.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de inspecteur mocht terugkomen van zijn besluit van 19 juli 2010. Volgens [appellante] kan de inspecteur een tegemoetkoming slechts herzien, als is voldaan aan de voorwaarden die zijn opgesomd in artikel 4:49 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Nu aan deze voorwaarden niet is voldaan, heeft de inspecteur, door het besluit van 19 juli 2010 te herzien, misbruik gemaakt van zijn bevoegdheid, aldus [appellante].
3.1. Ingevolge artikel 4:21, eerste lid, van de Awb wordt onder subsidie de aanspraak op financiële middelen, door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten verstaan. Omdat de tegemoetkoming niet is verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van [appellante], is de subsidietitel van de Awb niet van toepassing (zie in die zin ook de nota van toelichting bij het Tijdelijk besluit van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de staatssecretaris van Financiën, Stb. 2004, 152, blz. 10). Nu de herziening van de tegemoetkoming voor het jaar 2008 heeft plaatsgevonden in 2010, de inspecteur ingevolge artikel 2, vijfde lid, van het Tijdelijk besluit een beschikking kan herzien als binnen vijf jaren na het kalenderjaar waarop de tegemoetkoming betrekking heeft blijkt dat de beschikking ten onrechte of tot een onjuist bedrag is vastgesteld en het Tijdelijk besluit aan de herziening geen verdere eisen stelt, kan [appellante] niet worden gevolgd in haar standpunt dat de inspecteur zijn besluit van 19 juli 2010 niet mocht herzien. Dat het bij de correctie gaat om herstel van een eerder door de inspecteur gemaakte fout levert geen misbruik van bevoegdheid op, nu het Tijdelijk besluit die mogelijkheid tot herstel biedt.
Het betoog faalt.
4. Het betoog van [appellante] gericht tegen de overweging van de rechtbank dat het in de rede had geleden dat zij, nadat zij het besluit van 19 juli 2010 had ontvangen, haar accountant had geraadpleegd, kan niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak, omdat deze niet dragend is voor de uitspraak.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. C.M. Wissels, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. van Zanten, griffier.
w.g. Van Altena w.g. Van Zanten
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2015
97-735.