201500912/2/A1.
Datum uitspraak: 1 mei 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Zundert,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 18 december 2014 in zaken nrs. 14/3846 en 14/5622 in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Camping 't Oekeltje B.V.
en
het college.
Procesverloop
Op 13 februari 2014 heeft ’t Oekeltje bij het college een aanvraag ingediend om een gebruiksvergunning als bedoeld in de Brandbeveiligingsverordening 2010 van de gemeente Zundert.
Bij besluit van 5 juni 2014 heeft het college de aanvraag buiten behandeling gelaten.
Bij brief van 23 juni 2014 heeft ’t Oekeltje beroep ingesteld tegen de weigering door het college om de volgens ’t Oekeltje van rechtswege verleende gebruiksvergunning bekend te maken.
Bij brief van 9 juli 2014 heeft ‘t Oekeltje bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van 5 juni 2014 en het college verzocht in te stemmen met rechtstreeks beroep bij de bestuursrechter als bedoeld in artikel 7:1a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Het college heeft met dat verzoek ingestemd en het bezwaarschrift met toepassing van artikel 7:1a, vijfde lid, van de Awb doorgezonden naar de rechtbank.
Bij uitspraak van 18 december 2014 heeft de rechtbank onder meer de door 't Oekeltje ingestelde beroepen gegrond verklaard, het besluit van 5 juni 2014 vernietigd en het college opgedragen om binnen twee weken na de dag van verzending van de uitspraak alsnog op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken dat de door ’t Oekeltje op 13 februari 2014 gevraagde gebruiksvergunning van rechtswege is ontstaan.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij een op 30 januari 2015 bij de Raad van State ingekomen hoger beroepschrift hoger beroep ingesteld. Het college heeft de voorzieningenrechter tevens bij een op 25 maart 2015 bij de Raad van State ingekomen verzoekschrift verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 9 april 2015, waar het college, vertegenwoordigd door A.J.A. Nicia, mr. M. Braspenning en B. de Groot MSc, en ’t Oekeltje, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. P.J.M. Boomaars, advocaat te Breda, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het college kan zich niet verenigen met het in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel van de rechtbank dat de door ’t Oekeltje aangevraagde gebruiksvergunning als bedoeld in de Brandbeveiligingsverordening op 11 april 2014 van rechtswege is ontstaan. Het college stelt een spoedeisend belang bij een schorsing van deze uitspraak te hebben, teneinde de effectuering van een jegens ’t Oekeltje in het verleden genomen handhavingsbesluit zeker te kunnen stellen. Daartoe is erop gewezen dat het college bij besluit van 18 juli 2011 ’t Oekeltje op straffe van een dwangsom van € 20.000,00 per overtreding per dag met een maximum van € 500.000,00 heeft gelast om het gebruik van de camping ’t Oekeltje zonder te beschikken over de daarvoor op grond van de gemeentelijke Brandbeveiligingsverordening vereiste gebruiksvergunning te beëindigen. Deze last is onherroepelijk geworden door de uitspraak van de Afdeling van 9 oktober 2013, in zaak nr. 201211767/1/A1. Volgens het college is de aan de last verbonden begunstigingstermijn verstreken op 9 februari 2014 en is sindsdien niet aan de last voldaan, zodat ’t Oekeltje vanaf die datum volgens het college nog steeds in overtreding is en dwangsommen zijn verbeurd. Het college is evenwel nog niet overgegaan tot het nemen van een of meer invorderingsbeschikkingen. Als gevolg van de aangevallen uitspraak beschikt ’t Oekeltje vanaf 11 april 2014 over een gebruiksvergunning van rechtswege, zodat zij in de periode vanaf 11 april 2014 niet in overtreding is geweest. Indien de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure door de Afdeling wordt vernietigd, is ’t Oekeltje met terugwerkende kracht in overtreding geweest, maar kunnen de verbeurde dwangsommen volgens het college niet meer worden ingevorderd, omdat zijn bevoegdheid daartoe inmiddels zal zijn verjaard.
2.1. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter leent de beoordeling van de vraag of de rechtbank terecht heeft overwogen dat de door ’t Oekeltje gevraagde gebruiksvergunning op 11 april 2014 van rechtswege is verleend, zich niet voor beantwoording in de voorlopige voorzieningsprocedure, maar dient daartoe nader onderzoek in de bodemprocedure te worden verricht.
De voorzieningenrechter ziet bij afweging van de betrokken belangen geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening. De last die tot voornoemde uitspraak van de Afdeling van 9 oktober 2013 heeft geleid was erop gericht de exploitatie van camping ’t Oekeltje zonder gebruiksvergunning te doen beëindigen. Het belang van het college bij schorsing van de aangevallen uitspraak is gelegen in het zeker kunnen stellen van een gestelde invorderingsbevoegdheid van verbeurde dwangsommen in die zaak. Tegenover dit belang staat het belang van ’t Oekeltje om haar bestaande camping hangende de bodemprocedure overeenkomstig de door haar gevraagde en door het college met inachtneming van de aangevallen uitspraak bekendgemaakte gebruiksvergunning te kunnen blijven exploiteren. Bij afweging van deze belangen is het gestelde belang van het college in de onderhavige procedure, die betrekking heeft op het al dan niet van rechtswege verleend zijn van de door ’t Oekeltje gevraagde gebruiksvergunning, niet zodanig zwaarwegend dat het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening daarom gerechtvaardigd kan worden geacht. Over een te nemen invorderingsbeschikking en de vraag of het college daartoe bevoegd is, zal een afzonderlijke procedure dienen te worden gevoerd, waarbij ’t Oekeltje tegen dat besluit bezwaar kan maken bij het college en beroep kan instellen bij de rechtbank, alvorens bij de Afdeling eventueel een hoger beroepsprocedure kan worden gevoerd.
Voorts is van belang dat het college voldoende gelegenheid heeft gehad om de last onder dwangsom vanwege het zonder gebruiksvergunning exploiteren van de camping ’t Oekeltje te effectueren door tijdig tot inning van de gestelde verbeurde dwangsommen over te gaan, maar dit om hem moverende redenen heeft nagelaten.
3. Gelet op het vorenstaande bestaat na afweging van de betrokken belangen van beide partijen aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. R.J. van den Berg, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Van den Berg
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2015
651.