201408860/2/A1.
Datum uitspraak: 16 januari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 24 september 2014 in zaak nr. 14/3992 in het geding tussen:
[verzoeker]
en
de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR).
Procesverloop
Bij besluit van 15 november 2013 heeft het CBR het aan [verzoeker] afgegeven rijbewijs ongeldig verklaard en hem verplicht om deel te nemen dan een alcoholslotprogramma (hierna: asp).
Bij besluit van 24 april 2014 heeft het CBR het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 september 2014 heeft de rechtbank het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 24 april 2014 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 8 januari 2015, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. A.F. Mandos, advocaat te 's-Gravenhage, en het CBR, vertegenwoordigd door mr. J.J. Kwant, werkzaam bij het CBR, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het verzoek van [verzoeker] strekt ertoe dat de geldigheid van zijn rijbewijs in afwachting van de bodemprocedure voortduurt. [verzoeker] heeft aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat de aangevallen uitspraak niet in stand zal blijven en dat hij in aanmerking komt voor een baan als chauffeur indien hij over zijn rijbewijs kan beschikken. Indien hij als chauffeur kan gaan werken, zal hij niet langer afhankelijk hoeven te zijn van een bijstandsuitkering.
3. Blijkens het verhandelde ter zitting was [verzoeker] ten tijde van het besluit van 15 november 2013 tot ongeldigverklaring van zijn rijbewijs en het opleggen van het asp, zomede ten tijde van het besluit op bezwaar van 24 april 2014 werkloos en was hij voor zijn levensonderhoud afhankelijk van een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand. Ook thans ontvangt [verzoeker] nog een bijstandsuitkering. De voorzieningenrechter acht het op voorhand niet aannemelijk dat [verzoeker] door het niet beschikken over zijn rijbewijs een concreet werkaanbod moet afslaan en als gevolg daarvan aangewezen blijft op een bijstandsuitkering. Daarbij heeft de voorzieningenrechter in aanmerking genomen dat uit de door [verzoeker] overgelegde e-mailwisseling met een contactpersoon over eventuele deelname aan een reïntegratietraject niet kan worden opgemaakt dat aan hem een concreet werkaanbod is gedaan. Uit de e-mailwisseling blijkt uitsluitend welke voorwaarden gelden voor deelname aan het traject en dat, als aan die voorwaarden wordt voldaan, een intakegesprek zal plaatsvinden op grond waarvan wordt bepaald of [verzoeker] al dan niet kan doorstromen naar het traject. Van andere werkaanbiedingen is niet gebleken. [verzoeker] heeft de ter zitting gedane mededeling dat hij in de middag zou worden gebeld door een potentiële werkgever die werk voor hem zou hebben indien zijn verzoek om voorlopige voorziening zou worden toegewezen, niet onderbouwd. Voorts is van belang dat [verzoeker] niet heeft aangetoond dat hij zonder rijbewijs in het geheel niet in aanmerking zou kunnen komen voor een baan.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter ontbreekt onder voornoemde omstandigheden een spoedeisend belang dat rechtvaardigt dat in afwachting van de behandeling van de bodemzaak een voorziening wordt getroffen, als door [verzoeker] verzocht.
4. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Deen
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2015
604.