201501818/2/A3.
Datum uitspraak: 1 mei 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de voorzieningenrechter) op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 27 januari 2015 in zaak nrs. 14/7584 en 14/8392 in het geding tussen:
[verzoeker]
en
het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van het stadsdeel Centrum.
Procesverloop
Bij besluit van 7 juli 2014 heeft het algemeen bestuur [verzoeker], onder oplegging van een dwangsom van € 12.500,00 per week met een maximum van € 25.000,00, gelast om binnen vier weken het object in de [ligplaats], te verwijderen en verwijderd te houden.
Bij besluit van 13 november 2014 heeft het algemeen bestuur het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 januari 2015 heeft de rechtbank het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Bij besluit van 9 februari 2015 is het algemeen bestuur overgegaan tot invordering van de verbeurde dwangsommen, met een totale waarde van € 25.000,00.
Bij besluit van 24 februari 2015 heeft het algemeen bestuur geweigerd om uitstel van betaling te verlenen.
[verzoeker] heeft hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ingesteld. Bij brief van 28 februari 2015 heeft [verzoeker] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 9 april 2015, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. C.J. Koenen, advocaat te Amsterdam, en het algemeen bestuur, vertegenwoordigd door mr. E.G. Blees, werkzaam bij de stichting Waternet, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. [verzoeker] richt zich in hoger beroep tegen het oordeel van de rechtbank over het dwangsombesluit van 7 juli 2014, zoals gehandhaafd bij het besluit van 13 november 2014, en tegen het invorderingsbesluit van 9 februari 2015. Het hoger beroep heeft gelet op artikel 4:125, eerste lid, van de Awb mede betrekking op het besluit van 24 februari 2015, waarbij is geweigerd uitstel van betaling te verlenen. [verzoeker] voert in hoger beroep diverse gronden aan, die onder meer de beslissingsbevoegdheid van het algemeen bestuur en de toepassing van het overgangsrecht van de gemeentelijke Verordening op het binnenwater betreffen. Het verzoek van [verzoeker] strekt ertoe het dwangsombesluit en het invorderingsbesluit te schorsen totdat de Afdeling uitspraak heeft gedaan in de bodemprocedure.
3. De vraag of de door [verzoeker] aangevoerde gronden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak kunnen leiden, leent zich niet voor beantwoording in deze procedure en zal in de bodemprocedure onderzocht moeten worden. Ten aanzien van de vraag of in afwachting van de uitspraak van de Afdeling in de bodemprocedure aanleiding bestaat tot het treffen van een voorlopige voorziening, wordt als volgt overwogen.
4. Het object waar de last betrekking op heeft, is het vaartuig van [verzoeker] met de naam [vaartuig]. Dit vaartuig ligt al sinds 1983 in de [ligplaats]. [verzoeker] heeft ter zitting aannemelijk gemaakt dat hij geen alternatieve ligplaats voor het vaartuig heeft en dat het voldoen aan de last mede daarom voor hem hoge kosten met zich zou brengen. [verzoeker] heeft voorts gesteld dat de desbetreffende ligplaats in de periode tot aan de uitspraak in de bodemprocedure aan een ander kan worden vergund. Gelet op de grote belangstelling voor ligplaatsen in Amsterdam, acht de voorzieningenrechter het niet ondenkbaar dat dit zich ook daadwerkelijk voor zal doen. Alsdan zal het voor [verzoeker] onmogelijk zijn om - bij een voor hem gunstige uitkomst van de bodemprocedure - met zijn vaartuig opnieuw de desbetreffende ligplaats in te nemen. Met betrekking tot het invorderingsbesluit heeft [verzoeker] gesteld dat hij het bedrag aan verbeurde dwangsommen niet kan betalen. Tegenover voormelde belangen van [verzoeker] staat het belang van het algemeen bestuur om de bevoegdheid tot invordering van de verbeurde dwangsommen niet te verliezen door verjaring op grond van artikel 5:35 van de Awb. Het algemeen bestuur kan evenwel alsnog uitstel van betaling in de zin van artikel 4:94 van de Awb verlenen. Ingevolge artikel 4:111, eerste lid, van de Awb wordt de verjaringstermijn alsdan verlengd met de tijd gedurende welke de schuldenaar uitstel van betaling heeft gekregen. Gelet hierop acht de voorzieningenrechter het belang van het algemeen bestuur niet zodanig zwaarwegend dat de uitspraak in de bodemprocedure niet kan worden afgewacht. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat zal worden bevorderd dat het in de bodemprocedure spoedig tot een zitting en een uitspraak op het hoger beroep zal komen, zodat definitieve zekerheid voor alle partijen binnen afzienbare termijn wordt bevorderd.
5. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
6. Het algemeen bestuur dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening de besluiten van het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van het stadsdeel Centrum van 7 juli 2014, kenmerk 14.085453, van 13 november 2014, kenmerk 14005186, en van 9 februari 2015, kenmerk 15.013357;
II. veroordeelt het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van het stadsdeel Centrum tot vergoeding van bij [verzoeker] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.007,44 (zegge: duizendzeven euro en vierenveertig cent), waarvan € 980,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. gelast dat het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van het stadsdeel Centrum aan [verzoeker] het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 248,00 (zegge: tweehonderdachtenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. E.A. Binnema, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Binnema
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2015
589.