201410594/1/A1 en 201410594/2/A1.
Datum uitspraak: 30 april 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te 's-Hertogenbosch,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 13 november 2014 in zaak nr. 14/2708 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch.
Procesverloop
Bij besluit van 8 april 2014 heeft het college aan de gemeente 's-Hertogenbosch een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen en het reconstrueren van de Stadsput en het Onze Lieve Vrouwe-huisje op de Markt (ongenummerd) te 's-Hertogenbosch.
Bij besluit van 15 juli 2014 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 13 november 2014, waarvan het proces-verbaal op 17 november 2014 is verzonden, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld. Tevens heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 16 april 2015, waar [appellant] en [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. P.W.G.M. Christophe, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college zijn bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard, nu hij een persoonlijk, rechtstreeks belang heeft bij het besluit tot verlening van omgevingsvergunning voor het bouwplan. Daartoe voert hij aan dat het niet gaat om de bouw van een dakkapel in een woonwijk of om gevelreclame in een buitenwijk, maar om een uniek bouwwerk in de "huiskamer" van de stad. Volgens hem doet het bouwplan afbreuk aan het aanzicht van de Markt en zal het bouwplan het imago van de stad beschadigen. Bij een groot aantal inwoners van de stad bestaat dan ook weerstand tegen het voorziene bouwplan, aldus [appellant].
2.1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.2. Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient een natuurlijke persoon volgens vaste jurisprudentie een voldoende objectief bepaalbaar, eigen, persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit.
Vaststaat dat [appellant] geen zicht heeft op het voorziene bouwplan. Voorts bedraagt de afstand tussen het [perceel], waar [appellant] woonachtig is, en de Markt, waar het bouwplan is voorzien, hemelsbreed circa 650 m. De looproute van de woning van [appellant] naar de Markt bedraagt circa 950 m. De rechtbank heeft hierin terecht geen grond gezien om aan te nemen dat [appellant] een rechtstreeks belang heeft bij het besluit tot verlening van omgevingsvergunning.
De rechtbank heeft voorts terecht geoordeeld dat niet is gebleken dat het te realiseren bouwplan een zodanige ruimtelijke uitstraling heeft, dat [appellant] op grond daarvan als belanghebbende dient te worden aangemerkt. Voor zover het bouwplan voorziet in het wijzigen van een gemeentelijk monument, is het door [appellant] daarbij gestelde belang niet aan te merken als een individueel belang waarin hij zich van anderen die zich dit algemeen belang aantrekken, onderscheidt. Dat geldt ook voor zijn sterke gevoel van betrokkenheid bij het bouwplan als tekenaar en als bewoner van de binnenstad. Een louter subjectief gevoel van betrokkenheid bij een besluit, hoe sterk dat gevoel ook is, is niet voldoende om [appellant] als belanghebbende aan te merken.
Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat het college het bezwaar van [appellant] terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, nu hij niet kan worden aangemerkt als belanghebbende bij het besluit van het college tot verlening van omgevingsvergunning voor het bouwplan.
Het betoog faalt.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. R.J. van den Berg, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Van den Berg
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 april 2015
651.